Past Simple quiz

Lesson goals
- Je weet welke tijd de Past Simple is
- Je weet wanneer je de Past Simple gebruikt
- Je weet hoe je de Past Simple moet vervoegen (werkwoorden)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesson goals
- Je weet welke tijd de Past Simple is
- Je weet wanneer je de Past Simple gebruikt
- Je weet hoe je de Past Simple moet vervoegen (werkwoorden)

Slide 1 - Slide

Lesson goals
- Je weet hoe je een vraag maakt in de Past Simple
- Je weet een ontkenning maakt in de Past Simple
- Je kent een aantal onregelmatige werkwoorden in de Past Simple

Slide 2 - Slide

Welke tijd is de Past Simple?
A
Verleden tijd
B
Voltooid verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 3 - Quiz

Wanneer gebruik je de Past Simple?
A
In het verleden gebeurd maar nog niet afgelopen
B
In het verleden gebeurd en afgelopen

Slide 4 - Quiz

Past Simple
= Verleden tijd! 

Je gebruikt het om aan te geven dat iets gebeurd is, en nu afgelopen is.

Voorbeeld belangrijke woorden: yesterday, last week, in 2004, etc (iets wat tijd aangeeft in het verleden dus)

Slide 5 - Slide

Werkwoorden vervoeg je in de Past Simple door... (voorbeeld: walk)
A
+s te gebruiken (She walks)
B
+ed te gebruiken (She walked)
C
+ing en to be te gebruiken (She was walking)

Slide 6 - Quiz

Werkwoorden
De meeste werkwoorden kan je in de Past Simple zetten, door er +ed achter te zetten:
I play - I played
She walks - she walked 
You bike - you biked 

Slide 7 - Slide

Vragen in de Past Simple
- Als er een vorm van to be in de zin staat, zet je was of were vooraan.
Verleden tijd van to be = was en were 
I was
You were
He/she/it were
They, we, you were

Voorbeeld:  He was the best singer. (gewone zin) 
Was he the best singer? (vraagzin)

Slide 8 - Slide

Vragen in de Past Simple
Is er geen vorm van to be in de zin? 

Dan begin je de zin met did. Did is al verleden tijd, dus volgt het hele werkwoord (niet in de verleden tijd dus!)

Voorbeeld: She worked in the supermarket (gewone zin)
Did she work in the supermarket? (vraagzin)

Slide 9 - Slide

Gewone zin: They were happy

Vraagzin: ..
A
Happy they were?
B
They were happy?
C
Were they happy?

Slide 10 - Quiz

Gewone zin: I was at school

Vraagzin: ..
A
Was I at school?
B
I was at school?
C
At school I was?

Slide 11 - Quiz

Gewone zin: You worked in Australia
Vraagzin: ...
A
Did you worked in Australia?
B
Did you work in Australia?
C
You worked in Australia?

Slide 12 - Quiz

Ontkenningen maken in de Past Simple
Om een ontkenning te maken wanneer er to be in een zin staat, gebruik je was not of were not (wasn't/weren't). Je mag beide vormen gebruiken (verkort of volledig).

I was doing groceries yesterday - I wasn't doing groceries yesterday.
You were at school last week - You weren't at school last week

Slide 13 - Slide

Ontkenningen maken in de Past Simple
Geen vorm van to be? Dan gebruik je didn't/did not. Na didn't komt het hele werkwoord.

Voorbeeld:
I had a headache.  - I didn't have a headache.
You came to Spain in July - You didn't come to Spain in July.

Slide 14 - Slide

Een regelmatig werkwoord vervoeg je met +ed. Maar kies nu de goede versie van een onregelmatig werkwoord:
A
to have - had
B
to have - haved

Slide 15 - Quiz

Een regelmatig werkwoord vervoeg je met +ed. Maar kies nu de goede versie van een onregelmatig werkwoord:
A
to buy - buyed
B
to buy - bought

Slide 16 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden
Hebben een afwijkende spelling bij het vervoegen naar de Past Simple (dus niet +ed). De lijst staat achterin je boek. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Je weet..
-  tijd de Past Simple is
- wanneer je de Past Simple gebruikt
- hoe je de Past Simple moet vervoegen (werkwoorden)

Slide 19 - Slide

Je weet 
- hoe je een vraag maakt in de Past Simple
- hoe je een ontkenning maakt in de Past Simple
- een aantal onregelmatige werkwoorden in de Past Simple

Slide 20 - Slide