BBL 3 Lesweek 8: Oefenen met een tekst

Wat gaan we vandaag doen?
  • We gaan klassikaal een examenopdracht maken.
  • Op die manier oefenen jullie met examenvragen die gaan over de opbouw van  een tekst.
Controleren hoe het gaat.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
  • We gaan klassikaal een examenopdracht maken.
  • Op die manier oefenen jullie met examenvragen die gaan over de opbouw van  een tekst.
Controleren hoe het gaat.

Slide 1 - Slide

Vragen bij tekst 1. Hoofdstuk 2.4
Opbouw van een tekst, deelonderwerpen en signaalwoorden.

Wat staat meestal in het middenstuk van een tekst?
A
Een introductie van een tekst.
B
Een samenvatting van een tekst.
C
Verschillende kanten van het onderwerp.

Slide 2 - Quiz

Vragen bij tekst 1. Hoofdstuk 2.4
Opbouw van een tekst, deelonderwerpen en signaalwoorden.

Welke uitspraak is waar?
A
Een goede tekst heeft minimaal vier deelonderwerpen.
B
In de titel vind je altijd de deelonderwerpen.
C
Witregels kunnen helpen on deelonderwerpen te vinden.

Slide 3 - Quiz

Vragen bij tekst 1. Hoofdstuk 2.4
Opbouw van een tekst, deelonderwerpen en signaalwoorden.

Welke signaalwoorden geven een tegenstelling weer?
A
al met al
B
hoewel
C
maar
D
tevens

Slide 4 - Quiz

Vragen bij tekst 1. Hoofdstuk 2.4
Op de fiets ben je sneller op de plaats van bestemming. Bovendien is fietsen goed voor je conditie.

Wat is het tekstverband?
A
oorzaak - gevolg
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 5 - Quiz

Deze tekst krijg je van je docent.
timer
5:00

Slide 6 - Slide

Vragen bij tekst 1

Wat is het onderwerp?
A
afweersystemen
B
griep
C
Jan Tolsma

Slide 7 - Quiz

Wat is de functie van alinea 1
A
de aandacht trekken met een voorbeeld
B
de lezer waarschuwen voor de griepgolf
C
een voorbeeld geven van iemand die nooit griep heeft.

Slide 8 - Quiz

Welke vraag probeert de schrijver te beantwoorden in alinea 2 en 3?
A
Hoe gezond leeft een politieagent?
B
Waarom heeft Jan Tolsma nooit griep?
C
Welk geheim leven leidt Jan Tolsma?

Slide 9 - Quiz

Waarom zegt Jan Tolsma: "En ik eet heus niet iedere dag twee stuks fruit."
(alinea 2)
A
daarmee bewijst hij hoe gezond zijn eetgewoonten zijn
B
daarmee geeft hij aan dat hij niet bijzonder gezond eet
C
dat is een samenvatting van zijn eetgewoonten

Slide 10 - Quiz

Wat is de belangrijkste informatie in alinea 4?
A
Ab Osterhaus weet alles van griepvirussen.
B
Je kunt er niks aan doen als je snel griep krijgt.
C
Of je snel griep krijgt, is erfelijk bepaald.

Slide 11 - Quiz

Maak de zin af volgens de informatie uit alinea 4. Wanneer je een slecht afweersysteem hebt......
A
... ben je niet zo gevoelig voor griep.
B
... heb je dat zeker weten van je ouders.
C
... krijg je sneller de griep dan anderen.

Slide 12 - Quiz

Welke conclusie trekt Ab Osterhaus in alinea 5?
A
Ieder jaar zijn er weer mensen die nooit griep hebben.
B
Je hebt pas griep als je minimaal een week erg ziek bent.
C
Mensen die nooit griep krijgen, bestaan niet.

Slide 13 - Quiz

Welk signaalwoord geeft het verband aan tussen alinea 5 en 6?

Slide 14 - Open question

Welk tussenkopje geeft het beste het deelonderwerp van alinea 7 en 8 weer?
A
griepprik
B
overlijden
C
risicogroepen

Slide 15 - Quiz

Waarnaar verwijst 'daar' in alinea 8?
A
de gevolgen van griep kunnen ernstig zijn
B
het advies om een griepprik te halen
C
Jan Tolsma valt sinds kort in de risicogroep

Slide 16 - Quiz

De schrijver eindigt tekst 1 met een .......
A
conclusie en mogelijke oplossingen
B
korte samenvatting van de tekst
C
verwijzing naar het begin van de tekst

Slide 17 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van tekst 1?
A
De meeste mensen die griep krijgen, zijn gewoon pechvolgels
B
Het is onbekend waarom Tolsma nog nooit griep heeft gehad.
C
Iedereen krijgt wel eens griep, maar de mate waarin verschilt.

Slide 18 - Quiz

Het cijfer staat in de
rapportage

Slide 19 - Slide