2.3

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2.3
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2.3
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz. 65

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel 
Aan het eind van deze les:
- weet je dat een gedicht een tekstsoort is;
- ken je drie kenmerken van een gedicht: opbouw, strofe en rijm;
- ken je vier vormen van bijzonder taalgebruik dat dichters 
   inzetten, waaronder herhaling, opsomming, tegenstelling en
   overdrijving.

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.
Je maakt zelfstandig opdracht 8 op blz. 65 t/m 67.
Namen lln

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
Namen lln

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
Namen lln

Slide 4 - Slide

Mini-check
Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check. 

Slide 5 - Slide

Hoeveel woorden rijmen er op het woord 12?
A
26
B
46
C
16
D
0

Slide 6 - Quiz

Tegenstelling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 7 - Quiz

Opsomming =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 8 - Quiz

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 8 op blz. 65 t/m 67.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Slide

4. Instructie
Kijk en mee naar de volgende dia's. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Gedicht 
  • Een gedicht is verdeeld in versregels, die meestal in het   midden van de bladzijde zijn gecentreerd.
  • Regels staan in groepjes bij elkaar --> strofe
  • Soms komt er rijm in voor. 

Slide 12 - Slide

Bijzonder taalgebruik 
  • Herhaling: de woorden worden herhaald of er wordt  hetzelfde gezegd. Vaak op verschillende manieren.
  • Opsomming: een aantal dingen wordt achter elkaar gezet.
  • Tegenstelling: zaken worden tegenover elkaar gezet, hierdoor worden de verschillen duidelijk.
  • Overdrijving: iets wordt erger of groter gemaakt dan het is werkelijkheid is. Het wordt overdreven.

Slide 13 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Namen lln, jullie maken zelfstandig opdracht 8 op 
blz. 65 t/m 67

Wie heeft nog extra instructie nodig (intensief)? Namen lln of had je alle vragen van de mini-check fout?  Wij maken samen opdracht 8 vraag 1 t/m 3.

Slide 14 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig:
V: les 2.3, blz. 65 t/m 67, opdr. 8 --> Niemand
B: les 2.3, blz. 65 t/m 67, opdr. 8 --> namen lln
I: les 2.3, blz. 65 t/m 67, opdr. 8 --> namen lln 

Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna ga je in stilte lezen of een woordzoeker maken. 
timer
1:00

Slide 15 - Slide

7. Evaluatie
Evaluatie lesdoelen --> Quiz mee! 




Slide 16 - Slide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk
...dag .. maand
2.3 opdracht 8

Toetsen: 
...
geen

Slide 17 - Slide

Afsluiting
Ruim je boek en schrift van NE op.

Volgende lesuur: ....................

Slide 18 - Slide