lezen h2: tekstverbanden en signaalwoorden(1)

tekstverbanden en signaalwoorden.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 1 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 1
Tekst 2 – De kernzin is de eerste zin: Alle jongeren … de arbeidsmarkt.
Tekst 3 – De kernzin is de tweede zin: Binnenkort vertrekt … te spelen.
Tekst 4 – De kernzin is de laatste zin: Woorden die … taal kent.

Slide 2 - Slide

Huiswerk bespreken
De rest van het huiswerk dien je zelf na te kijken. 
Op magister kun je de nakijkbladen vinden. 
Morgen beantwoord ik eventuele vragen over lezen hoofdstuk 1.

Slide 3 - Slide

welke successen ga je behalen?

  1. Chronologisch, opsommend, samenvattend, tegenstellend en toelichtend verband in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
  2. Verbanden binnen een tekst en relaties tussen beoordelen.
  3. Teksten maken waarin ik samenhang heb aangebracht door middel van tekstverbanden en passende signaalwoorden.

Slide 4 - Slide

Pak je plenda
  • Ga naar vrijdag 8 september 
  • Noteer daar het volgende
  • Weektaak Nederlands
  • Meer dan lezen § 2 Tekstvernbanden en signaalwoorden (1)
Opdracht 1 t/m 8

Slide 5 - Slide

Meer dan lezen § 2 blz. 17

Doel:
kennen signaalwoorden en verbanden.

Slide 6 - Slide

Wat is een signaalwoord? geef een korte omschrijving

Slide 7 - Open question

JA, MAAR....... betekent gewoon....

Slide 8 - Slide

signaalwoord
doordat:
geeft het  'teken' dat er een oorzaak 
genoemd wordt

Slide 9 - Slide

Hoe? Wat?
Tekstverbanden en signaalwoorden (1) 

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea’s met elkaar samen. Die samenhang heet het tekstverband

Je kent al het chronologisch verband, het opsommend verband, het tegenstellend verband en het toelichtend verband.

Slide 10 - Slide

tekstverband
voorbeelden van signaalwoorden
Een chronologisch verband geeft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde aan.
daarna, dan eerst, inmiddels, intussen, later, nadat, nu, ooit, terwijl, toen, uiteindelijk, vervolgens, voordat
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit eerdere informatie in de tekst
al met al, concluderend, daarom, dat houdt in, dus
Bij een opsommend verband worden bepaalde zaken achter elkaar beschreven.
bovendien, daarnaast, en, niet alleen ... (maar) ook, om te beginnen, ook (nog), ten eerste, ten slotte, verder, vervolgens
Een tegenstellend verband laat tegenovergestelde zaken zien.
aan de ene kant ... aan de andere kant, tegenover, daarentegen, echter, hoewel, maar, ofschoon, ondanks dat, toch
Bij een toelichtend verband wordt extra informatie bij iets gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld
als, bijvoorbeeld, denk (maar) aan, neem nou, zo, zoals

Slide 11 - Slide

tekstverbanden en signaalwoorden
straks kan ik/weet ik:
A
alle signaalwoorden herkennen
B
welk tekstverband ze aangeven
C
ze zelf ook in een tekst zetten
D
haal ik een vet, cool cijfer voor de toets

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Leesvaardigheid



Signaalwoorden

Slide 14 - Slide

'Ook'
A
Concluderend tekstverband
B
Tijdsvolgorde tekstverband
C
Redengevend tekstverband
D
Opsommend tekstverband

Slide 15 - Quiz

Daardoor hoort bij het tekstverband?

Slide 16 - Open question

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 17 - Quiz

Als gevolg van de hevige sneeuwval, moesten de mensen sneeuw ruimen.
Wat is hier het signaalwoord?
A
hevige
B
moesten
C
als gevolg van
D
sneeuwval

Slide 18 - Quiz

Als gevolg van, dus, doordat, dat komt door... zijn signaalwoorden die horen bij?
A
vergelijkend verband
B
concluderend verband
C
oorzakelijk verband
D
redengevend verband

Slide 19 - Quiz

redengevend en oorzakelijk?
Oorzakelijk: waardoor gebeurt iets en HEB JE GEEN INVLOED
Redengevend: omdat, daarom, want, vanwege: geeft aan waarom iemand iets DOET OF VINDT. Wel eigen i nbreng.

Slide 20 - Slide

Wat is eigenlijk het nut van signaalwoorden?
A
je leert goed spellen
B
je kunt dan sneller lezen
C
je snapt dan beter hoe een tekst in elkaar zit
D
dat heb toch helegaar no nut :)

Slide 21 - Quiz

zelfstandig aan het werk 

§ 2 Tekstverbanden en signaalwoorden (1)

Je maakt opdracht 1 t/m 7

maandag 11  september af

Slide 22 - Slide