Oefentoets B TW Lente

Oefentoets B TW Lente
2.3 en Hoofdstuk 3
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Oefentoets B TW Lente
2.3 en Hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

Het energieverbruik in kilowattuur bereken je met de formule E = P x t. Welke eenheden moet je gebruiken?
A
Vermogen in kW en tijd in minuten
B
Vermogen inW en tijd in uur
C
Vermogen in kW en tijd in seconden
D
Vermogen in kW en tijd in uur

Slide 2 - Quiz

Veel energie wordt uit fossiele brandstoffen gehaald. Welke brandstof wordt vooral gebruikt voor de verwarming thuis
A
Aardolie
B
Aardgas
C
Dieselolie
D
Steenkool

Slide 3 - Quiz

In welke eenheid wordt energie meestal gemeten
A
Ampère
B
Joule
C
Volt
D
Watt

Slide 4 - Quiz

Door de beweging krijgen voorwerpen energie. Waar hangt de hoeveelheid energie van een bewegend voorwerp af?
A
Alleen van de snelheid
B
Van de snelheid en de massa
C
Van de snelheid en het volume
D
Van het volume en de massa

Slide 5 - Quiz

Een zonnepaneel wordt getest. Als er 500 W aan stralingsenergie op het paneel valt levert dit 450 W warmte op. De rest wordt omgezet in elektrische energie. Hoe groot is het rendement van het zonnepaneel?
A
90%
B
50%
C
11%
D
10%

Slide 6 - Quiz

Met welke formule bereken je het rendement?
A
Nuttige energie / totale energie x 100%
B
nuttige energie - totale energie x 100%
C
totale energie / nuttige energie x 100%
D
Totale energie - nuttige energie x 100%

Slide 7 - Quiz

Welke bewering over zwaarte energie is waar
A
Als een je een voorwerp optilt, zet je de zwaarte energie om in bewegingsenergie
B
Als een voorwerp valt, verliest het zwaarte energie
C
Als 2 voorwerpen op dezelfde hoogte staan hebben ze evenveel zwaarte energie.

Slide 8 - Quiz

Hans hijst een blok van 50 kg op. Als het blok precies 20 m hoog is, stop hij met hijsen. Hoeveel zwaarte energie heeft het blok dan gekregen
A
10 kJ
B
100 kJ
C
1000 kJ
D
10000 kJ

Slide 9 - Quiz

Sleep de goede waarde naar de juiste plek
12 000 J =                             kJ
7 kJ =                                      J
15 min =                                  uur
1740 W =                                  kW
12
7000
0,35
1,74
12000000
1740000
0,15
900
0,007
0,7

Slide 10 - Drag question

Pim moet van zijn moeder de vaatwasser iedere dag inruimen en uitruimen. De vaatwasser doet er 2 uur over en heeft een vermogen van 1700 W. Hoeveel elektrische energie heeft kost het één keer de vaatwasser aanzetten. (maak de opgave in je schrift en lever een foto hier in).

Slide 11 - Open question

Eva gaat op vakantie. Ze vergeet de 2 lampen van haar slaapkamer uit te doen. Iedere lamp heeft een vermogen van 20 W. Bereken hoeveel dat kost als de lampen de hele vakantie (3 weken) branden. (1 kWh kost € 0,40)

Slide 12 - Open question

Sleep de onderdelen naar de juiste plek
Stoomturbine
Transformator
Condensator
Lucht
Brandstof
Branders

Slide 13 - Drag question

Welke energiesoorten moeten er bij A en B staan?
Warmte 
Chemische energie 
Bewegings energie 
 Stralingsenergie
Elektrische energie

Slide 14 - Drag question

Kijk nog eens goed naar de afbeelding uit de vorige vraag. De windmolen levert 1350 J elektrische energie. Hoeveel vermogen neemt de windmolen op? Schrijf je hele berekening op!

Slide 15 - Open question

Welke energiebron is erg schoon in het gebruik, maar zorgt wel voor geluidshinder en horizonvervuiling? 
Welke energiebron raakt nooit op, maar levert ’s zomers wel veel meer energie dan in de winter? 
Welke energiebron kan nu nog dag en nacht energie leveren, maar zal op den duur wel opraken? 
Welke energiebron is stil en schoon, maar houdt soms in dat hele dorpen onder water worden gezet? 
windenergie
zonne-energie
fossiele brandstoffen
waterkracht

Slide 16 - Drag question

Een zonnepaneel zet stralingsenergie om in elektrische energie. Er komt ook warmte vrij. Teken het energie-stroomdiagram waar in 70% van de stralingsenergie wordt omgezet in warmte, de rest in elektrische energie.

Slide 17 - Open question

We leven in een energie crisis. Noem een manier om gas te besparen? Leg je antwoord uit.

Slide 18 - Open question