Woorden H4

Woorden H4
- Je kent de betekenis van de woorden van H4 (blz. 131)
- Je kunt werkwoorden benoemen (kww, hww, zww)
- Je kunt het naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde vinden
- Je kunt apostrof, trema en accenttekens gebruiken
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woorden H4
- Je kent de betekenis van de woorden van H4 (blz. 131)
- Je kunt werkwoorden benoemen (kww, hww, zww)
- Je kunt het naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde vinden
- Je kunt apostrof, trema en accenttekens gebruiken

Slide 1 - Slide

Leren voor de toets 
Grammatica: 
- naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde 
- zww, hww, kww
- ontleden (pv, wg, ng, ow, lv, mv, bwb)
Spelling:
- hoofdletters
- werkwoordspelling 
- apostrof, trema en accenttekens
Woorden:
- woorden h4


Slide 2 - Slide

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 3 - Quiz

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 4 - Quiz

Noem de koppelwerkwoorden

Slide 5 - Open question

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz


Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Waarin verschilt een naamwoordelijk van een werkwoordelijk gezegde?

Slide 12 - Open question

Naamwoordelijk gezegde
Mijn vader is op zijn studeerkamer
pv = is
o = mijn vader
bwb = op zijn studeerkamer (waar?)

"Wie of wat is mijn vader?" = geen antwoord. Is = geen koppelwerkwoord

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 13 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit 2 delen:
1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden
2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden

Slide 14 - Slide


Jongens kunnen harder lopen dan meisjes.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 15 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.
A
Blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
Blijft vervelend

Slide 16 - Quiz

Woorden 4.5

https://quizlet.com/nl/553716523/m3-woorden-h4-flash-cards/

Gebruik bovenstaande link om de woorden van hoofdstuk 4 te oefenen in quizlet. 

blz. 131 in je werkboek --> woordenlijst!




Slide 17 - Slide

ontleden
pv
wwg of nwg 
ow
lv
mv
bwb

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide