MA week 5 les 1

Wat is het verschil tussen een gemengd en een flexibel budget?
1 / 20
next
Slide 1: Open question
Management AccountingHBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Wat is het verschil tussen een gemengd en een flexibel budget?

Slide 1 - Open question

This item has no instructions

Opdracht bespreken
  • Opdracht 7.6 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Hoofdstuk 8
Beslissingondersteunende calculaties

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

8.1 Lange- en kortetermijnbeslissingen
Langetermijnbeslissingen beïnvloeden in het algemeen de capaciteit van de organisatie en daarmee ook de hoogte van de vaste kosten. 
  • Bij deze beslissingen gaan we uit van de integrale kosten (AC), omdat zowel de variabele als de vaste kosten een rol spelen. 

Kortetermijnbeslissingen hebben geen invloed op de capaciteit van de organisatie en zullen de vaste kosten niet beïnvloeden. 
  • De omvang van de bedrijfsgebouwen, het personeelsbestand en de wijze waarop de onderneming gefinancierd is, zijn op korte termijn meestal niet te wijzigen. 
  • Beslissingen baseren we op de variabele kosten. 


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

8.2 Investeringsselectie
Investeren = het aanschaffen van vaste of vlottende activa. 
  • Het uitbreiden van de voorraden of een toename van de debiteuren zijn ook investeringen. 

Investeringsbeslissing = een voorbeeld van een langetermijnbeslissing. 
1. Vervangingsinvestering = bijv. de vervanging van een oude machine door de aanschaf van een nieuwe machine met dezelfde productiecapaciteit. 
2. Uitbreidingsinvestering = de productiecapaciteit neemt toe. 

Slide 5 - Slide

Wil een onderneming financieel-economisch zelfstandig zijn, dan geldt dat de geldontvangsten uit een investering de daaraan verbonden gelduitgaven moeten overtreffen. 

2. De vervanging van een oude machine door een nieuwe machine met een grotere capaciteit is (als zij de oude machine vervangt) een vervangingsinvestering en voor de rest een uitbreidingsinvestering. 
8.2 Investeringsselectie
Investeringsproject = het totaal van investeringen in vaste en vlottende activa dat nodig is om een bepaalde investeringsbeslissing uit te voeren. 

Om een investeringsproject te beoordelen, wordt vooraf een schatting gemaakt van de verwachte gelduitgaven en de verwachte geldontvangsten die uit het project voortvloeien. Dit is wel erg lastig in te schatten. 

Slide 6 - Slide

Omdat investeringsprojecten te maken hebben met de toekomst, spelen onzekerheden een grote rol. 
8.3 Beoordeling investeringsproject
Nettogeldontvangst = geldontvangst - gelduitgaven 
NOTE: Investeringsbedrag moet niet bij de gelduitgaven worden meegerekend. 

Zie voorbeeld 8.1 uit het boek (blz. 309) 

  • Nettogeldontvangst wordt ook wel kasoverschot of cashflow genoemd. 


Slide 7 - Slide

Voorbeeld 8.1: 
De nettogeldontvangsten in jaar 1 tot en met 3 zijn 145.000 - 73.750 = 71.250. In jaar 4 komt de machine van 50.000 er nog bij op als geldontvangst. Dus dan is de nettogeldontvangst 121.250. In totaal is de nettogeldontvangst van alle 4 de jaren 335.000. 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
Vier methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen: 
1. De boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP) 
2. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR) 
3. De economische terugverdienperiode (ETP) 
4. De nettocontantewaardemethode (NCW-methode) 

Een belangrijk verschil tussen de methodes is het begrip tijdsvoorkeur. 
  • Een bedrag dat bijv. over één jaar wordt ontvangen, wordt een hogere waarde toegekend dan aan hetzelfde bedrag dat over bijv. vier jaar wordt ontvangen (heeft te maken met de te ontvangen intrest). 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
1. De boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP) 
  • Nadruk ligt op het snel terugverdienen van het geïnvesteerde bedrag. 
  • De tijd die nodig is om door middel van de geldontvangsten het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen, is de terugverdienperiode. 





Slide 9 - Slide

De leiding van de onderneming moet bepalen hoelang de terugverdientijd maximaal mag zijn. Voor projecten met een hoog risico zal een kortere terugverdienperiode vastgesteld worden dan voor projecten met een laag risico. 
Zie voorbeeld 8.1 uit het boek. Wat is de terugverdientijd (in jaren)?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
2. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR) 
GBR = Gemiddelde EBIT na belasting / Gemiddeld geïnvesteerd vermogen 
  • Als de GBR hoger is dan de gemiddelde kosten van het totale vermogen, is het project aanvaardbaar (want hogere rentabiliteit dan vermogenskostenvoet). 

Zie voorbeeld 8.1 uit het boek. 



Slide 11 - Slide

Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = (170.000 + 50.000) / 2 = 110.000 

Gemiddelde EDIT = alle primaire gelduitgaven (incl. investeringsbedrag) en alle primaire geldontvangsten na belasting bij elkaar optellen. 

Gemiddelde EDIT =( -170.000 + 71.250 + 71.250 + 71.250 + 121.250) / 4 = 41.250 

GBR = 41.250 / 110.000 * 100% = 37,5% 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
3. De economische terugverdienperiode (ETP) 

Wat kiezen jullie? Nu 1.000 euro krijgen, of over 3 jaar 1.000 krijgen? 
  • Bij 0% rente 
  • Bij 8% rente 

Contante waarde = Eindwaarde / (1 + Interestperunage)^n 
n = aantal perioden 
Interestperunage = interestpercentage / 100 
Wat is de contante waarde in het voorbeeld? 



Slide 12 - Slide

Bij 8% rente is de 1.000 euro over drie jaar 1.259,71 euro waard. 

Contante waarde in het voorbeeld = 1.259,71 / (1 + 0,08)^3 = 1.000 euro 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
3. De economische terugverdienperiode (ETP) 

Een hoog interestpercentage wijst op een sterkere mate van tijdsvoorkeur. 
  • Bedragen in de toekomst hebben dan een geringere contante waarde. 

Bijv. intrestpercentage = 10% 
Het te ontvangen geld over drie jaar is dan lager dan de 1.000 euro die je nu zou krijgen. 
1.259,71 / (1 + 0,10)^3 = 946,44 



Slide 13 - Slide

Nu zie je dat je beter dus die 1.000 euro gelijk kan nemen, want de intrest kan hoger zijn, waardoor het bedrag wat je over drie jaar dan zou ontvangen, lager is (in dit geval zou dat 946,44 zijn). 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
3. De economische terugverdienperiode (ETP) 

De vermogenskostenvoet = de vergoeding (%) die de onderneming minimaal wil ontvangen over het vermogen dat in het project is gestopt. 
  • Tijdvoorkeurvoet: 8% 
  • Vergoeding voor risico: 4% 

Vermogenskostenvoet = 8 + 4 = 12% 
  • De toekomstige nettogeldontvangsten worden dan contant gemaakt tegen deze 12% (is nadelig t.o.v. 8%). 


Slide 14 - Slide

De vermogenskostenvoet bestaat uit de tijdvoorkeurvoet en de vergoeding voor het risico. De tijdvoorkeurvoet was in dit geval 8%. Stel dat de vergoeding van het risico 4% is, dan i de vermogenskostenvoet 12%. 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
3. De economische terugverdienperiode (ETP) 

Zie voorbeeld 8.1 uit het boek. 
  • Wat is nu uiteindelijk de economische terugverdientijd? 
  • Bijv. 14% vermogenskostenvoet 






Slide 15 - Slide

NCW jaar 1 = 71.250 / 1,14^1 = 62.500 
NCW jaar 2 = 71.250 / 1,14^2 = 54.824,56
NCW jaar 3 = 71.250 / 1,14^3 = 48.091,72 
NCW jaar 4 = 121.250 / 1,14^4 = 71.789,73 

Nu tellen we de jaren bij elkaar op om te kijken wanneer het investeringsbedrag van 170.000 euro is terugverdiend. 

Na 4 jaar is het terugverdiend (namelijk 237.206,02). Na 3 jaar nog net niet (namelijk 165.416,28). 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
4. De nettocontantewaardemethode (NCW-methode) 
Hierbij worden alle toekomstige nettogeldontvangsten contant gemaakt. 
  • Alle nettogeldontvangsten moeten naar het moment worden gebracht waarop de investeringsbeslissing moet worden genomen. 

Zie voorbeeld 8.1 uit het boek. 

Een positieve netto contante waarde betekent dat de contante waarde van de nettogeldontvangsten meer bedraagt dan het investeringsbedrag. De waarde van de organisatie neemt dan toe, en het investeringsvoorstel wordt dus aanvaard. 

Slide 16 - Slide

De NCW van alle vier de jaren hebben we net al uitgerekend. Als we dit bij elkaar optellen, is dit 237.206,02 euro. De investering is 170.000 euro. 

De NCW = 237.206,02 - 170.000 = 67.206,02 euro. 
8.6 Vergelijking van de selectiemethoden
De NCW-methode heeft de voorkeur op de andere drie methoden: 
  • Berekent de waardestijging van de onderneming ten gevolge van de investering. 
  • Houdt rekening met de tijdvoorkeur en het risico van het project. 


Slide 17 - Slide

De NCW-methode heeft ook nadelen, maar alsnog is dit de beste methode. 
8.8 Zelf produceren of werk uitbesteden?
Een onderneming kan haar werkzaamheden uitbesteden, bijvoorbeeld wanneer: 
  • de onderneming zelf te weinig technische kennis heeft. 
  • het goedkoper is om geen machines etc. aan te schaffen om het product te maken (vaste kosten gaan over in variabele kosten). 


Slide 18 - Slide

Een onderneming kan een door een derde het product laten maken, maar kan ook de technische kennis in huis halen, of de werknemers opleiden zodat ze deze technische kennis vergaren. 
8.9 Differentiële calculatie
Een onderneming kiest ervoor om een product te laten maken, wanneer de verkoopprijs hoger ligt dan de integrale kostprijs. 
Wanneer zich een situatie voordoet waarbij de integrale kosten hoger worden dan de verkoopprijs, is de vraag of de onderneming verder moet gaan. 
  • Order onder de verkoopprijs, maar rekent alleen maar variabele kosten mee (want vaste kosten heb je sowieso). 

Differentiële calculatie = wordt met name toegepast in situaties waarin de productiecapaciteit niet volledig benut is. Zie voorbeeld 8.7 uit het boek (blz. 332). 
  • Wel opletten dat dit niet te vaak voorkomt. Vaste klanten moeten namelijk wel het volledige bedrag betalen. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten
Maak de volgende opdrachten: 
  • 8.1
  • 8.2
  • 8.4
  • 8.5
  • 8.10
  • 8.11

Slide 20 - Slide

This item has no instructions