In de middeleeuwen was het de gewoonte dat wanneer een man overleed zijn oudste zoon alles erfde. Als er meer zonen waren, hadden die dus een probleem. Deze zonen erfden geen land en moesten dus op een andere manier in hun levensonderhoud voorzien. Dat kon bijvoorbeeld door ridder te worden. Je kon officieel ridder worden tijdens een speciale ceremonie. Een ridder ging daarna als vazal vechten in dienst van een heer. Vaak werd een ridder ook beloond met grondgebied, zodat hij ook heer van een domein werd.
Om ridder te worden, moest je niet alleen goed kunnen vechten. Je moest ook een goed mens zijn. Een ridder had deze eigenschappen:
eer
kracht en moed
trouw
hoofsheid (= hoffelijkheid, beleefd gedrag)
vrijgevigheid
eerlijkheid