This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Geld, ruilen en betalen
Slide 2 - Mind map
Hoe noemen we deze vorm van geld?
Slide 3 - Open question
Geld op je bankrekening noem je ……….. geld. Dit geld is niet tastbaar.
Slide 4 - Open question
Je oude saldo is €200. Je ontvangt €10 en betaalt €5,-. Wat is je nieuwe saldo?
Slide 5 - Open question
Saldo
Directe ruil
Elektronisch betalen
Indirecte ruil
Geld gebruiken bij ruil
Betalen via internet of telefoon
Het bedrag wat nu op je rekening staat
Ruilen zonder geld
Slide 6 - Drag question
Sparen
Slide 7 - Slide
Waarvoor spaar jij?
Slide 8 - Mind map
Spaardoelen: wat is de reden dat je gaat sparen?
Je spaart voor een doel, bijvoorbeeld een vakantie.
Je spaart uit voorzorg, zodat je voorbereid bent op onvoorziene uitgaven.
Je spaart voor de rente
Noteer dit in je schrift
Slide 9 - Slide
Rente: beloning voor je spaargeld
Als je geld op een spaarrekening zet, krijg je rente. Rente is een vergoeding van de bank. Zo wordt je spaarbedrag elk jaar iets hoger. De bank gebruikt jouw geld om aan anderen uit te lenen. Daar verdient de bank geld mee en daarom ontvang jij rente.
Noteer dit in je schrift
Slide 10 - Slide
Rekenen met rente
Rente over spaargeld wordt berekend in procenten per jaar. Hoe bereken je de dan het rentebedrag per jaar?
Rentebedrag per jaar = spaarbedrag: 100 x percentage
Noteer dit in je schrift
Slide 11 - Slide
Voorbeeld rentebedrag uitrekenen
Je hebt een spaarrekening van €300. Je krijgt 1,3 % rente per jaar. Bereken het rentebedrag per jaar.
Uitwerking
300: 100 x 1,3 = €3,90.
Noteer dit in je schrift
Slide 12 - Slide
Ik heb €150 spaargeld, de rente is 2,3 %. Bereken het rentebedrag.
Slide 13 - Open question
Ik heb €45.000 spaargeld. De rente is 2,6 %. Bereken het rentebedrag.