Interpunctie

Wat moet je kunnen?
  • spelling, grammatica en interpunctie op 2F
  • tekst schrijven met goede opbouw en samenhang
Vandaag
  • oefenvragen: werkwoordspelling, hoofdletters, interpunctie
  • opdracht in Teams afmaken
  • elkaar beoordelen/feedback geven


1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat moet je kunnen?
  • spelling, grammatica en interpunctie op 2F
  • tekst schrijven met goede opbouw en samenhang
Vandaag
  • oefenvragen: werkwoordspelling, hoofdletters, interpunctie
  • opdracht in Teams afmaken
  • elkaar beoordelen/feedback geven


Slide 1 - Slide

Wat is 'interpunctie'?
A
Een waarschuwing die iemand je geeft.
B
Een opgelegde maatregel
C
Hoofdletter, punten, komma's etc. gebruiken.
D
Een advies van iemand

Slide 2 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van punctueel gedrag?
A
Afspraken vergeten
B
Op tijd bij een afspraak zijn
C
Slordig zijn
D
Een deadline halen

Slide 3 - Quiz

Hoofdletter of niet?
A
mevrouw Van der Vaart
B
mevrouw van der Vaart
C
Mevrouw Van Der Vaart

Slide 4 - Quiz

moederdag / Moederdag met hoofdletter of niet?
A
met hoofdletter
B
zonder hoofdletter

Slide 5 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
mavo
B
MAVO

Slide 6 - Quiz

"Mariska zei: Ga weg, ik ben verdrietig."
A
Hoofdletters goed Interpunctie goed
B
Hoofdletters goed Interpunctie fout
C
Hoofdletters fout Interpunctie goed
D
Hoofdletters fout Interpunctie goed

Slide 7 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
Mijn vader zegt dat hij morgen thuiskomt.
B
Mijn moeder roept: 'Kom direct thuis!'
C
De atleet viert na de wedstrijd zijn verjaardag.
D
Simon is gisteren ziek geweest.

Slide 8 - Quiz

Kies de zin met juist gebruikte interpunctie!
A
Merve riep: Kijk uit voor die fietser!"
B
Merve riep: "Kijk uit voor die fietser!"
C
Merve riep: "kijk uit voor die fietser!
D
Merve riep, kijk uit voor die fietser!

Slide 9 - Quiz

Welke zin is de interpunctie voor de directe rede NIET correct toegepast?
A
"Kook jij vanavond?", vroeg Kees aan Ko.
B
"Kees, jij kookt vanavond!", gebood Ko.
C
"Kees," vroeg Ko, "kook jij vanavond?"
D
Ko vroeg aan Kees: "Kook jij vanavond"?

Slide 10 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren begeleidden ze de ouderen
B
Gisteren begeleiden ze de ouderen.
C
Gisteren begeleidt ze de ouderen.
D
Gisteren begeleden ze de ouderen.

Slide 11 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
C
Hij heeft de boel belazerdt.
D
Hij heeft de boel belaserd.

Slide 12 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.
C
Hij onthout.
D
Hij onthoudde.

Slide 13 - Quiz

De docent ................ of de zinnen correct zijn.............
A
beoordeelt, geformuleert
B
beoordeeld, geformuleert.
C
beoordeeldt, geformuleerd
D
beoordeelt, geformuleerd.

Slide 14 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Waalwijk.
B
Gisteren verhuisten we naar Sprang-Capelle.
C
Gisteren zijn we naar Drunen verhuisd.
D
Gisteren zijn we naar Waspik verhuist.

Slide 15 - Quiz

Derde persoon enkelvoud van 'leasen' in de tegenwoordige tijd.
A
leasete
B
geleaset
C
leaset
D
lease

Slide 16 - Quiz

Wat is juist?
A
geüpdate bestanden
B
geüpdatete bestanden
C
update bestanden
D
ge-update bestanden

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je de verleden tijd van
jij 'downloadt'?
A
downloadt
B
gedownload
C
downloadden
D
downloadde

Slide 18 - Quiz

Bij welke vragen of vraag heb je meer oefening of uitleg nodig?

Slide 19 - Open question

Schrijfopdracht in Teams
Afmaken: tekst over vrijwilligersproject
Ingeleverd? Geef elkaar feedback met het beoordelingsformulier!

Slide 20 - Slide