Les 12 Periode 4 "Herhalingsweek"

1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma

Leerstof PTO 410

Individuele herhaling




Slide 2 - Slide

Leerstof PTO 410
Woordenschat:
Wörterliste B (Hoofdstuk 5)
Wörterliste A en B (Hoofdstuk 6)

Grammatica:
Woorden uit de der groep
De naamvallen (1e, 3e en 4e)
"sein", "haben" en "werden" in de verleden tijd

Schrijfvaardigheid:
Plauderecke B (Hoofdstuk 5)
Plauderecke A en B (Hoofdstuk 6)



+ Leesvaardigheid
+ Maatschappijleer

Slide 3 - Slide

De der-groep
Woorden die dezelfde uitgang als der, die en das krijgen, zijn de woorden van de der-groep.

dies- = deze, dit
jed- = elke, iedereen
manch- = sommige
solch- = zulke, zo'n
welch- = welke
all- = alle
Leerboek blz. 32

Slide 4 - Slide

Wat zijn de naamvallen?
Naamvallen beschrijven de functie van een zinsdeel in een zin.

1e naamval = onderwerp van een zin
2e naamval = bezit
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Met de naamvallen verandert het lidwoord/bezittelijk voornaamwoord!


Leerboek B blz. 45 en 46

Slide 5 - Slide

Lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden
De der-groep bestaat uit alle bepaalde lidwoorden!
(der/die/das/die)

De ein-groep bestaat uit alle onbepaalde lidwoorden!
(ein/eine en kein/keine)

Bezittelijke voornaamwoorden
(mein/dein/sein/ihr/unser/euer/ihr/Ihr)

Leerboek B blz. 45 en 46
der
die
das

Slide 6 - Slide

De 1e, 3e en 4e naamval
 1e    der Mann      die Frau     das Kind      die Kinder
3e    dem Mann   der Frau     dem Kind    den Kindern
4e    den Mann    die Frau      das Kind      die Kinder

1e    ein Mann          eine Frau      ein Kind           keine Kinder
3e   einem Mann   einer Frau    einem Kind     keinen Kindern
4e   einen Mann     eine Frau     ein Kind            keine Kinder

1e    mein Mann        meine Frau   mein Kind         meine Kinder
3e  meinem Mann  meiner Frau  meinem Kind  meinen Kindern
4e   meinen Mann   meine Frau   mein Kind        meine Kinder

                                                Te onthouden:
           In de 4e naamval verandert de mannelijke vorm (+en)
                     In de 3e naamval veranderen alle vormen!

der
die
das
den
Leerboek B blz. 40 en 41
dem

Slide 7 - Slide

"sein", "haben" en "werden"
in de verleden tijd


ich | war | hatte | wurde (ü)
du | warst | hattest | wurdest (ü)
er/sie/es | war | hatte | wurde (ü)
wir | waren | hatten | wurden (ü)
ihr | wart | hattet | wurdet (ü)
sie/Sie | waren | hatten | wurden (ü)


Leerboek B blz. 46

Slide 8 - Slide

Aan de slag met de oefentoets!
Woordenschat:
Wörterliste B (Hoofdstuk 5)
Wörterliste A en B (Hoofdstuk 6)

Grammatica:
Woorden uit de der groep
De naamvallen (1e, 3e en 4e)
"sein", "haben" en "werden" in de verleden tijd

Schrijfvaardigheid:
Plauderecke B (Hoofdstuk 5)
Plauderecke A en B (Hoofdstuk 6)



Kies zelfstandig waarmee je wilt beginnen!

Slide 9 - Slide

Wat heb je vandaag herhaald?

Slide 10 - Mind map

Wat gaan we volgende keer doen?
Verder met herhalen (individueel)

Slide 11 - Slide