Oefentoets psychologie H1-7

Oefentoets psychologie
H1 t/m 7
1 / 37
next
Slide 1: Slide
psychologieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Oefentoets psychologie
H1 t/m 7

Slide 1 - Slide

Hoe wordt het inpassen van nieuwe informatie in een bestaand geheugenschema genoemd (Piaget)?
A
Accommodatie
B
Assimilatie
C
Acceptatie
D
Aspiratie

Slide 2 - Quiz

De cognitieve psychologie heeft de ontwikkeling van de mens opgedeeld in een aantal stadia.
Bij welk stadia horen onderstaande kenmerken:

‘Egocentrisch, Magisch denken, Animistisch denken en denken is Waarneming gebonden’.
A
Sensomotorische fase
B
Pre Operationele fase
C
Concreet operationele fase
D
Formeel operationele fase

Slide 3 - Quiz

Bij wie hoort uitspraak:

"De persoonlijkheid van het individu ontwikkelt zich door leerprocessen. Hierbij gaat het om persoonlijke processen, want elk individu doet unieke ervaringen op en leert daardoor andere gedragingen aan"
A
Skinner
B
Freud
C
Rogers
D
Piaget

Slide 4 - Quiz

Carl Rogers vertegenwoordigt welke stroming?
A
Gestalt
B
Behaviorisme
C
Cognitieve psychologie
D
Humanisme

Slide 5 - Quiz

Een systeem is een samenstel van elementen met bepaalde eigenschappen en relaties tussen de elementen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Welke 4 aspecten zijn van belang als het gaat om de groep als systeem
A
Wetmatigheden,, eenheid, ontwikkeling, evenwicht
B
Regels, elementen, interactie, verandering
C
Relaties, , totaliteit, proces, verstoring
D
Regels, totaliteit, proces, evenwicht

Slide 7 - Quiz

Wanneer kan iemand zich volgens Maslow ontwikkelen?
A
Wanneer iemand zich veilig voelt thuis en veel mooie spullen heeft
B
Wanneer de fundamentele behoeften, zoals voedsel, vrienden hebben en veel geld hebben vervuld zijn
C
Wanneer de fundamentele behoeften, zoals eten, drinken, slaap en veiligheid, vervuld zijn
D
Dit kan als iemand hoge cijfers haalt en een goede studie kan doen

Slide 8 - Quiz

Welke truc zet het Ich in zodat het kan omgaan met spanningen en conflicten?
A
Es
B
Reflectie
C
Afweermechanismen
D
Driften

Slide 9 - Quiz

In welke fase vindt de afsplitsing van het Ich plaats?
A
Genitale fase
B
Latente fase
C
Anale fase
D
Orale fase

Slide 10 - Quiz

Wat behoort niet tot het Super-ego?
A
Waarden en Normen
B
Ideale zelfbeeld
C
Regels van ouders
D
Ongeremde driften

Slide 11 - Quiz

Lees onderstaande situatie en kies het juiste antwoord:

Jonne (32 jaar) is twee weken geleden haar vader verloren. Jonne had een goede band met haar vader en is intens verdrietig. ’s Avonds kan Jonne niet goed in slaap komen en overdag kan zij zich slecht concentreren. Ondanks dit alles vindt Jonne dat het leven doorgaat en dat ze alles moet kunnen zoals voorheen, dat wil zeggen: ‘werken, voor haar zoon zorgen, sociale contacten onderhouden etc.’. Jonne voelt zich dus van binnen ellendig en verdrietig. Als andere mensen vragen hoe het met haar gaat, geeft ze aan dat het prima gaat. Als je kijkt hoe zij haar leven heeft opgepakt, lijkt het ook echt alsof het prima met Jonne gaat.
A
Gezond intern dialoog
B
Ongezond intern dialoog
C
Gezond extern dialoog
D
Ongezond extern dialoog

Slide 12 - Quiz

De inhoud van een geheugenschema verschilt op grond van individuele ervaringen en op grond van culturele normen en waarden.
Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Welk antwoord hoort niet bij de interactieve processen van een persoon (Rogers)?
A
Denken
B
Dromen
C
Voelen
D
Handelen

Slide 14 - Quiz

Een kind leert dat wanneer een object niet meer ziet, het nog wel bestaat.
Hoe noemen we dit?

Slide 15 - Open question

Bij wat hoort: 'de drift, lustprincipe, primaire behoeften en onmiddellijke bevrediging?
A
Het ich
B
Het überich
C
Het kind ego
D
Het es

Slide 16 - Quiz

Binnen de humanistische psychologie is het uitgangspunt voor hulpverlening de zelfverantwoordelijkheid van de mens.
Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Bij welk afweermechanisme til je, je driften op een hoger plan?

Je zet de 'zwakte' dus in om tot een hoger level te komen.
A
Reactieformatie
B
Projectie
C
Sublimatie
D
Rationalisatie

Slide 18 - Quiz

Hoe heet de theorie van Pavlov
A
Operante conditionering
B
Klassieke conditionering
C
stimulus conditionering
D
responsive conditionering

Slide 19 - Quiz

De cognitieve psychologie heeft de ontwikkeling van de mens opgedeeld in een aantal stadia.

Welk kenmerk hoort bij de formeel operationele fase?
A
Abstract denken
B
Denken is waarnemingsgebonden
C
Begrijpen via zintuigen
D
Magisch denken

Slide 20 - Quiz

De Gordon methode is:
A
Een pedagogische methode.
B
methode die werkt met bekrachtiging.
C
Een bejegeningsmethode.
D
Een sensomotorische werkwijze.

Slide 21 - Quiz

Klaas heeft moeite met de scheiding van zijn ouders, sinds zijn vader ergens anders woont, plast hij weer in bed.

Over welk afweermechanisme hebben we het hier?
A
Verdringing
B
Rationalisatie
C
Ontkenning
D
Regressie

Slide 22 - Quiz

Pim zit in de klas en ziet iemand met een broodje langs lopen.
Hij krijgt opeens zin in eten en pakt ook een boterham uit zijn tas.

In deze situatie is het pakken van de boterham uit de tas, de stimuli.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Positieve psychologie gaat over:
A
Het ontkennen van negatieve zaken die gebeuren in zijn/ haar leven
B
Hoe iemand omgaat met zaken die in zijn/ haar leven gebeuren

Slide 24 - Quiz

Je zit samen met je vriend op de bank. Hij zegt het volgende tegen jou: “Koud, hè?” (kijkend naar de deur). Hij wil graag dat je de deur dicht doet.

Dit zegt iets over:
A
Inhoudsniveau van de communicatie
B
Betrekkingsniveau van de communicatie

Slide 25 - Quiz

Welke "drie ego posities" onderscheid de Transactionele Analyse?
A
Ouder, volwassene, kind
B
Es, ich, Überich
C
Individu, gezin, school
D
Ed, Ego, Superego

Slide 26 - Quiz

Bij de Transactionele Analyse is een interventie: "kiezen vanuit welke positie je wilt reageren op de situatie en daardoor meer grip krijgen op het gewenste effect.

Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Transactionele Analyse:
Vanuit welke positie is dit een reactie?
" Als we nu even doorwerken zijn we om vijf uur klaar."
A
Ouder
B
Volwassene
C
Leerkracht
D
Kind

Slide 28 - Quiz

Lees de stellingen en kies het juiste antwoord.

Stelling 1: Gentle Teaching is een hulpverleningsmodel, ontwikkeld voor ouderen en dementerende mensen

Stelling 2: Validation is een hulpverleningsmodel, ontwikkeld voor mensen met een VB

Stelling 3: Het doel van de Transactionele Analyse is het inzichtelijk maken van gedragspatronen en ongewenste patronen te doorbreken.
A
Stelling 1 en 2 zijn juist, stelling 3 is onjuist
B
Stellingen 1, 2 en 3 zijn onjuist
C
Stellingen 1 en 2 zijn onjuist, stelling 3 is juist
D
Stellingen 1, 2 en 3 zijn juist.

Slide 29 - Quiz

Sleep alles naar het juiste vak, oudste stroming eerst.
psychoanalyse
Freud
behaviorisme
Skinner
pavlov
humanisme
piramide Maslow
Rogers
cognitieve psychologie
Piaget
operante conditionering
accomodatie
afweermechanismen
onderbewustzijn

Slide 30 - Drag question

Rogers formuleerde voor de hulpverlening drie grondhoudingen.

Bij welk antwoord staan de juiste drie grondhoudingen?
A
Echtheid, tolerantie en empathie
B
Echtheid, empathie en affectie
C
Echtheid, tolerantie en affectie
D
Echtheid, onvoorwaardelijke positieve gezindheid en empathie.

Slide 31 - Quiz

Welke term hoort bij onderstaande beschrijving:

Factoren die ten grondslag liggen aan gedrag; die een ontwikkeling/ gedrag (mede) bepalen.

A
Gedragsdeterminanten
B
Omgevingsfactoren
C
Karakter

Slide 32 - Quiz

Lees onderstaande stellingen en geef daarna het goede antwoord.

Stelling 1: De orale fase is van 0 tot 1,5 jaar
Stelling 2: De latente fase is van 3 tot 6 jaar
Stelling 3: De anale fase is van 1,5 tot 3 jaar
A
Alle drie de stellingen zijn juist
B
Stelling 1 en 3 zijn juist
C
Stelling 1 en 2 zijn juist

Slide 33 - Quiz

Lees onderstaande stellingen en geef daarna het goede antwoord
Stelling 1: Freud (Psycho Analyse) zegt: ‘Een klein deel van onze psyche kennen we goed, dat is het onderbewustzijn’.
Stelling 2: Rogers (Humanisme) zegt: ‘Als een persoon in de problemen is gekomen dan gaat men er vanuit dat de processen met betrekking tot denken, voelen en handelen zijn vastgelopen.

A
Stellingen 1 en 2 zijn beiden juist
B
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
C
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
D
Stellingen 1 en 2 zijn beiden onjuist

Slide 34 - Quiz

Vanuit de Humanistische psychologie zijn er verschillende hulpverleningsmodellen ontwikkeld.
Bij welke hulpverleningsmodel passen onderstaande sleutelbegrippen:

‘Affectie, Tolerantie, Warmte, Acceptatie’.
A
Gordon Methode
B
Gentle Teaching
C
Validation

Slide 35 - Quiz

Er zijn twee manieren waarop informatie volgens de cognitieve psychologie wordt opgeslagen.

Bij welk antwoord staan de twee juiste manieren?
A
Assimilatie en objectconstantie
B
Assimilatie en accommodatie
C
Accommodatie en objectconstantie

Slide 36 - Quiz

Van welk begrip is er sprake in onderstaande situatie:

‘Baby Imke speelt samen met haar moeder samen met de blokken. De moeder van Imke legt alle blokken onder het kleed, dit ziet Imke. Zodra alle blokken uit het gezichtsveld zijn, gaat Imke op zoek naar de blokken’.
A
Animistisch denken
B
Magisch denken
C
Objectconstantie
D
Logisch redeneren

Slide 37 - Quiz