Interpunctie

Spelling

Interpunctie
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spelling

Interpunctie

Slide 1 - Slide

De komma
Het moeilijkste leesteken.

Een komma zorgt ervoor dat je een zin makkelijker kunt lezen.

Het is een rustpunt in de zin.

Slide 2 - Slide

Waarom komma's belangrijk zijn:

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je de komma?

1 Zet een komma tussen twee persoonsvormen

2 Gebruik een komma tussen bijvoeglijke naamwoorden die je kunt omruilen.

3 Zet een komma tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of)

4 Zet een komma voor een voegwoord/verbindingswoord/signaalwoord als want, maar, omdat etc.

5 Zet een komma na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.

Slide 4 - Slide

Komma: wanneer?
1. Zet een komma tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.

-Jan heeft gezorgd voor een taartje. (geen komma)
-Nadat Jan een taartje had gegeten, moest hij naar huis. (wel komma)

Slide 5 - Slide

2. Een komma voor een voegwoord
In deze zin gebruik je ook een komma, want er staat een voegwoord in deze zin.

Andere voegwoorden waar je een komma voor zet zijn: 
maar - omdat - daardoor - waardoor - dat - dus - terwijl - zodat - totdat - nadat - etc.

Slide 6 - Slide

2. Komma voor een voegwoord
Je schrijft bijna altijd een komma (,) voor een voegwoord.
Dit komt omdat je twee zinnen aan elkaar voegt.

Voor de voegwoorden ’en’ en ’of’ zet je eigenlijk nooit een komma. Een voegwoord kan ook vooraan de zin staan.

Omdat ze te laat was, moest ze nablijven. 

Slide 7 - Slide

Punt 2, 3 en 5: voorbeelden
2. Het is een snelle, grote jongen.  >> snelle en grote kun je
     omruilen. 
3. Hij weet niet of hij brandweerman, agent, piloot of
     glazenwasser wil worden later. 
5. Klaas, wil je ook een stuk taart? 
    Ga je ook mee zwemmen, Lisa?
     Hé, dat lijkt me niet de bedoeling! 

Slide 8 - Slide

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Als de winkel sluit ga ik naar huis.

Komma in deze zin?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Waar hoort de komma?
'......dit mag omdat hij een coach is.
A
, omdat
B
omdat,

Slide 11 - Quiz

Waar komt de komma?
A
Ik ben ziek want, ik at mosselen.
B
Ik ben ziek, want ik at mosselen.

Slide 12 - Quiz

Waar komt de komma?
A
Ik wil graag leren maar, ik heb geen tijd.
B
Ik wil graag leren maar ik, heb geen tijd.
C
Ik wil graag leren, maar ik heb geen tijd.
D
Ik wil graag leren maar ik heb geen tijd.

Slide 13 - Quiz

Waar moet de komma?
A
Als jij een film uitzoekt maak, ik het eten klaar.
B
Als jij een film uitzoekt maak ik het eten klaar.
C
Als jij een film uitzoekt, maak ik het eten klaar.
D
Als jij een film, uitzoekt maak ik het eten klaar.

Slide 14 - Quiz

Waar staat de komma op de goede plek?
A
Jolijn, let je op?
B
Let je ook op, Tirza?
C
Vind je deze les leuk Maud?
D
Iris snap je het?

Slide 15 - Quiz

Interpunctie: dubbele punt
Ook de dubbele punt geeft aan dat je even moet pauzeren in de zin. Je gebruikt de dubbele punt in drie gevallen.
1. Voor een opsomming.
Het weer was vandaag erg wisselend: regen, sneeuw en ijzel.
2. Voor een citaat.
Eva zei: "Dat vind ik een goed idee."
3. Voor een verklarende of toelichtende opmerking.
Ik heb het erg koud: het regende toen ik op de fiets zat.

Slide 16 - Slide

Interpunctie: puntkomma
De puntkomma kun je vervangen door een punt, maar niet door een komma. Je kiest een puntkomma in plaats van een punt, omdat de zinnen veel met elkaar te maken hebben.
Bijvoorbeeld:
Door corona hebben leerlingen een bijzondere middelbare schooltijd gehad; het was erg apart dat het Centraal Eindexamen ontbrak.

Slide 17 - Slide

Interpunctie: puntkomma
Je kunt ook een puntkomma gebruiken bij opsommingen waarbij de zin doorloopt, maar wel elk deel van de zin op een nieuwe regel komt te staan.
Bijvoorbeeld:
Jullie moeten veel weten over interpunctie, omdat:
  • een tekst zonder interpunctie moeilijk te lezen is;
  • de betekenis van een zin zonder goede interpunctie kan veranderen;
  • dit erg belangrijk is voor jullie examen.
Let op: bij het laatste deel van de opsomming gebruik je een punt. 

Slide 18 - Slide

Wat is goed?
A
Ik riep luid: "Dat gaan we niet doen!"
B
Ik riep luid; "Dat gaan we niet doen!"

Slide 19 - Quiz

Wat is juist?
A
Hij haalde goede cijfers: een zeven; een acht en een negen.
B
Hij haalde goede cijfers: een zeven, een acht en een negen.

Slide 20 - Quiz

Hoofdletters
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 21 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 22 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 23 - Quiz

Huiswerk
Zie planning NuNederlands

Planning af? Laat het mij zien.

Slide 24 - Slide