Betoog 3 Havo

Het betoog
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Het betoog

Slide 1 - Slide

Wat is een betoog?

Slide 2 - Mind map

Betoog
In een betoog geef je jouw mening --> standpunt innemen.

Dit standpunt noteer je al in de inleiding van je betoog.

Voorbeeld van standpunt bij deze opdracht:
"Ik ben dus van mening dat de bibliotheek De belofte van Pisa moet opnemen in haar collectie!"

Slide 3 - Slide

voorbeeld inleiding

Slide 4 - Slide

Betoog
Jouw standpunt onderbouw je door minimaal drie argumenten + één tegenargument met weerlegging te noemen.

Het tekstdoel = overtuigen.
Je overtuigt de lezer van jouw standpunt.

Elke alinea bevat een argument.

Voorbeeld argument:
"Om te beginnen is het een actueel verhaal."


Slide 5 - Slide

In de inleiding van je betoog wordt je standpunt duidelijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

De argumenten die je standpunt onderbouwen, bewaar je tot het slot.
A
juist
B
niet juist

Slide 7 - Quiz

Onderbouwing
Je standpunt wordt onderbouwd met een argument.
Je argument wordt onderbouwd met voorbeelden.
vb argument: "Ten eerste zorgt de opbouw van het boek ervoor dat je wilt blijven lezen."
Onderbouwing: "Elk hoofdstuk wordt vanuit een ander perspectief geschreven. Hierdoor is het afwisselend om het boek te lezen en krijg je steeds een beetje meer informatie. 

Slide 8 - Slide

Wat is het verschil tussen een argument en een standpunt?

Slide 9 - Open question

Verschillende soorten argumenten
Feitelijk - het is te controleren
VB: Je moet je vandaag warm aankleden, want de temperatuur komt niet boven nul.
Waarderend - het is je mening
VB: Je moet je vandaag warm aankleden, want het is echt heel koud. 

Slide 10 - Slide

Is het volgende argument waarderend of feitelijk. We kunnen beter stoppen met meedoen aan het EK of WK, want ze kunnen er toch niets van.
A
Waarderend
B
Feitelijk

Slide 11 - Quiz

Is het volgende argument waarderend of feitelijk. Je kunt beter met de bus gaan, want de treinen hebben vertraging
A
Waarderend
B
Feitelijk

Slide 12 - Quiz

Is het volgende argument waarderend of feitelijk. De gemeente zou meer groen op het schoolplein moeten plaatsen, want daar zou het enorm van opfleuren.
A
Waarderend
B
Feitelijk

Slide 13 - Quiz

Soorten argumenten
- Enkelvoudig; 1 argument bij het standpunt
- Nevenschikkend; meerdere losstaande argumenten
- Onderschikkend; meerdere argumenten die op elkaar doorgaan.

Slide 14 - Slide

Enkelvoudig
Ik vind dat je moet stoppen met roken, want het is slecht voor je gezondheid. 

Slide 15 - Slide

Nevenschikkend
Ik vind dat je moet stoppen met roken, want het is slecht voor je gezondheid. Daarnaast ga je er ook van stinken en krijg je er gele tanden van. 

Slide 16 - Slide

Onderschikkend
Ik vind dat je moet stoppen met roken, want het is slecht voor je gezondheid. Door roken ontstaat er een chronische ontsteking van de luchtwegen, waardoor er meer slijm wordt aangemaakt. De kleine luchtwegen en longblaasjes kunnen hierdoor beschadigd raken. Dit kan uiteindelijk leiden tot een chronische vernauwing van de luchtwegen. 

Slide 17 - Slide

Je ziet hiernaast een argument.
Op de volgende slide moet je antwoord geven of het nevenschikkend, onderschikkend of enkelvoudig is. 
Ik vind Het meisje in het ijs van Robert Bryndza een geweldig boek, want het is een spannend verhaal. Je bent nieuwsgierig naar de dader en er komen veel plotwendingen in voor. 

Slide 18 - Slide

Is het volgende argument onderschikkend, nevenschikkend of enkelvoudig?
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend

Slide 19 - Quiz

Je ziet hiernaast een argument.
Op de volgende slide moet je antwoord geven of het nevenschikkend, onderschikkend of enkelvoudig is. 
Ik vind dat iedereen recht heeft op gratis bijles, want dan worden alle kansen gelijk getrokken. Daardoor heb je geen achterstanden omdat iemand het niet kan missen.  

Slide 20 - Slide

Is het volgende argument onderschikkend, nevenschikkend of enkelvoudig?
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend

Slide 21 - Quiz

Signaalwoorden
Varieer in het gebruik van signaalwoorden om je argumenten aan te duiden. 

Om te beginnen / vervolgens / ook / daarnaast

Slide 22 - Slide

Opbouw
Titel 
Je eigen naam

Inleiding (aandacht trekken & standpunt)
Argument 1 & uitwerking
Argument 2 & uitwerking
Argument 3 & uitwerking
Tegenargument + weerlegging
Slot (herhaling standpunt)

Slide 23 - Slide

Tegenargument + weerlegging
Je weet ook dat niet iedereen het met jouw standpunt eens is. Die tegenstanders hebben daar ook hun argumenten voor. Dat zijn de tegenargumenten. Een tegenargument is een hoofdargument van de tegenstanders. Deze tegenargumenten worden in een goed betoog ook genoemd, maar de schrijver van het betoog zal proberen deze tegenargumenten te weerleggen of als dat niet kan te ontkrachten, af te zwakken.

Slide 24 - Slide

Voorbeeld
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 25 - Slide

Slot
Je sluit het betoog af met een conclusie/samenvatting. 
Daarbij herhaal je je standpunt nog een keer. 

Slide 26 - Slide

Titel
De titel bedenk je als laatste. Vergeet dit niet!
Bedenk een pakkende titel, die nieuwsgierig maakt om verder te lezen. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Mind map

Bouwplan

Slide 29 - Slide

Goed betoog
- Het standpunt staat duidelijk in de inleiding.
- Per nieuwe alinea een nieuw argument (het liefst feitelijk!)
(denk aan je opbouw van je argumenten)
- Tegenargument + weerlegging
- Slot (korte samenvatting van je argumenten en een herhaling van je standpunt)
- Er worden signaalwoorden gebruikt
- Bevat een passende titel
- Je naam staat onder het betoog

Slide 30 - Slide

De voorbereiding
In de Classroom staat de voorbereiding van je betoog.
Je moet een stelling kiezen uit het document en het bouwplan invullen. Dit moet je doen VOOR de volgende les. 

Slide 31 - Slide