L1 aanw. vnw 15-17/05

1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Beschrijf de volgende personen
Gebruik hiervoor ook je LA pág 50





--> zie Word bestand 'personen beschrijven'

Slide 2 - Slide

A escuchar
31
32
LA p. 50
ej 2
LA p. 51
ej 4

Slide 3 - Slide

Tarea 3 - aspecto físico

- ik kan het uiterlijk van iemand beschrijven
- ik kan het karakter van iemand beschrijven
- ik ken de aanwijzende voornaamwoorden in het Spaans en ik kan ze gebruiken

Slide 4 - Slide

Eigenschappen
als je een mindere eigenschap van iemand beschrijft dan zet je er in het Spaans un poco voor

un poco delgado  -- een beetje dun
un poco joven -- een beetje jong
un poco feo -- een beetje lelijk

Slide 5 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
Een aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.

Bij het gebruiken we: dit / dat
Bij de gebruiken we: deze / die

Slide 6 - Slide

Aanwijzende vnm
Als we willen verwijzen naar een zelfstandig naamwoord, dan kan dit in het Spaans 
op 3 manieren.

1. Voor de spreker dichtbij aquí
2. Voor de spreker in de buurt ahí
3. Voor de spreker ver weg allí

Slide 7 - Slide

Vorm
De aanwijzende vnm. veranderen mee 
in vorm en aantal

mannelijk/vrouwelijk
enkelvoud/meervoud

Slide 8 - Slide

Aanwijzende vnw.
aquí
(dichtbij)
ahí
(gemiddeld)
allí
(ver weg)
este

ese

aquel
esta

esa

aquella
estos

esos

aquellos
estas

esas

aquellas
enkelvoud                meervoud

Slide 9 - Slide

Aanwijzende vnm.
Het aanwijzend voornaamwoord kan ook het zelfstandig naamwoord vervangen

¿Tienes mi libro de historia?
- No, tengo este (libro -->)

Slide 10 - Slide

LET OP

De aanwijzende voornaamwoorden
esto / eso / aquello
worden gebruikt om naar iets te verwijzen wat niet bekend is 
óf waarover in algemene zin wordt gesproken.
MAAR: nooit om naar personen te verwijzen!
¡OJO!

Slide 11 - Slide

Opdracht 
Vul de juiste aanwijzende voornaamwoorden in
 ……… bolígrafo (dichtbij)
 ……… profesoras (dichtbij)
 ……… chicas (gemiddeld)
 ……… lapices (ver weg)
 ……… armario (gemiddeld)
 ……… libro (dichtbij)
 ……… alumno (ver weg)

Slide 12 - Slide

Opdracht Vertaal de zinnen

Dit is Maria (cerca/dichtbij)
………………………………………..
                                         
o Dat is Lola (medio/gemiddeld) 
………………………………………..
o Dit is mijn boek (cerca)
………………………………………..
o Dat zijn jouw pennen (medio)
………………………………………..


o Daar liggen (estar) jullie boeken (lejos)
………………………………………..
o Zijn dat jouw ouders? (medio)
………………………………………..
o Daar zijn onze huizen (lejos/ver)
………………………………………..

Slide 13 - Slide

Los deberes
LA página 53
haz los ejercicios 5 y 6

LE 3.10 + 3.12 + 3.17 + 3.18 + 3.19


Slide 14 - Slide

respuestas
ejercicio 5
a. Esas mujeres están muy nerviosas.
b. Este alumno es un poco hablador.
c. Aquellos hombres tienen los ojos azules.
d. Aquella señora es muy mayor.

ejercicio 6
a. Estas – aquellas
b. Estos 
(que tienes en la mano =
 die je in je hand hebt)
c. Esta
d. Aquellas
e. Ese


Slide 15 - Slide

¿Quién es quién?
pág 43

Slide 16 - Slide

¿Qué aprendiste hoy?
Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 17 - Open question

Hasta la próxima vez

Slide 18 - Slide