6.4 Nog meer produceren?

wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling vorige les
  • uitleg hoofdstuk 6 paragraaf 4 
  • bespreken huiswerkopdrachten
  • Maken hoofdstuk 6 paragraaf 4  en inleveren in lessonup
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling vorige les
  • uitleg hoofdstuk 6 paragraaf 4 
  • bespreken huiswerkopdrachten
  • Maken hoofdstuk 6 paragraaf 4  en inleveren in lessonup

Slide 1 - Slide

Herhaling lesdoelen 6.3

- Hoe bereken je de brutowinst en nettowinst?

- Wat is het verschil tussen een verkoopprijs en een consumentenprijs?

- Welke btw-tarieven zijn er?

Slide 2 - Slide

Lesdoelen 6.4

- Hoe bereken je de productie per werknemer?

- Hoe kunnen bedrijven meer gaan produceren?

- Wat levert de productie voor de samenleving op?

Slide 3 - Slide

6.4 Nog meer produceren?

Slide 4 - Slide

6.3 Winst of verlies? (deel 2)
Een ondernemer wil winst maken...
  • verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs is zijn brutowinst
  • brutowinst als percentage van de inkoopprijs is brutowinstmarge
brutowinst
inkoopprijs

x 100 = brutowinstmarge
Verkoopprijs kano € 180
Inkoopprijs kano € 95
Brutowinst 180 - 95 = € 85
Brutowinstmarge = (85 : 95) x 100 = 89,5%
Vraag 29
Vraag 30

Slide 5 - Slide

  • btw
6.3 Winst of verlies?
  • verkoopprijs
Consumentenprijs
verkoopprijs kano € 180
btw kano 0,21 x 180 = € 37,80
Consumentenprijs = 180 + 37,80 = € 217,80
VB
Vraag 32

Rekenvraag 23
blz 186

Slide 6 - Slide

6.3 Winst of verlies? (deel 2)
BTW
  • verkopen
  • Inkopen
  • Alles wat er meer inkomt, dan dat er uit is gegaan moet hij betalen aan de belastingdienst
  • Ontvangen btw - betaalde btw = af te dragen btw aan de belastingdienst
BTW
verkoopprijs kano € 180
btw kano 0,21 x 180 = € 37,80
Consumentenprijs = 180 + 37,80 = € 217,80

btw betaald over inkoopprijs: 0,21 x 95 = € 19,95
Te betalen aan belastingdienst: 37,80 - 19,95 = € 17,85
VB
Vraag 34
Vraag 35

Slide 7 - Slide

6.4 Nog meer produceren? (deel 1)
Deze les:
  • Productiecapaciteit
  • Arbeidsproductiviteit

Slide 8 - Slide

6.4 Nog meer produceren? (deel 1)
Productiecapaciteit
  • Wordt beperkt door:
De maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.
  1. kapitaalgoederen (machines) die worden gebruikt
  2. het aantal medewerkers
  3. de uren die de medewerkers werken
Extra productielijn Gazellefabriek om de vraag naar electrische fietsen aan te kunnen

Slide 9 - Slide

6.4 Nog meer produceren? (deel 1)
Productiecapaciteit


  • onderbezetting 
  • -> er wordt minder geproduceert, dan er maximaal geproduceert kan worden
  • overbezetting 
  • -> er is productiecapaciteit te kort om aan de vraag te kunnen voorzien

Slide 10 - Slide

6.4 Nog meer produceren? (deel 1)
Arbeidsproductiviteit


  • hogere arbeidsproductiviteit betekent lagere loonkosten per product
de productie per werknemer in een bepaalde tijd
arbeidsproductiviteit per periode = 
totale productie per periode
aantal werknemers

Slide 11 - Slide

Hoe kan een bedrijf de arbeidsproductiviteit verhogen?

Slide 12 - Open question

Arbeidsproductiviteit kan toenemen door:


  • technologische ontwikkelingen (mechanisatie en automatisering
  • arbeidsverdeling en specialisatie
  • scholing
  • prestatieloon
  • verbetering arbeidsomstandigheden
6.4 Nog meer produceren? (deel 1)

Slide 13 - Slide

6.4 Nog meer produceren? (deel 2)
  • Meer productie
  • Meer werkgelegenheid
  • Meer vraag
  • Meer productie....
  • De welvaart stijgt
  • Maatschappelijke opbrengsten    (= voordelen die de samenleving van productie heeft)

Slide 14 - Slide

  • Bedrijfskosten ('de vervuiler betaalt')
  • Maatschappelijke kosten (kosten voor het oplossen van de milieuschade komen voor rekening van de samenleving)
6.4 Nog meer produceren? (deel 2)
Negatieve gevolgen welvaart
* Milieuschade

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Huiswerkopdrachten bespreken

Slide 17 - Slide

opdrachten maken

Slide 18 - Slide

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, kunnen de productiekosten ...
A
dalen.
B
stijgen.
C
gelijk blijven.
D
verdwijnen.

Slide 19 - Quiz

Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit.
A
1.200
B
750
C
1.000
D
6.000

Slide 20 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 21 - Quiz

Er is meer vraag is naar producten dan het bedrijf met zijn machines en personeel aan kan, dit noem je:
A
onderbezetting
B
overbezetting

Slide 22 - Quiz

De winkels zijn in december elke avond open. Wordt hierdoor de arbeidsproductiviteit groter?
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Hoe beïnvloedt concurrentie de arbeidsproductiviteit?
A
doordat je sneller en beter gaat produceren neemt de arbeidsproductiviteit af
B
doordat je beter wil zijn dan je concurrenten, gaat dat vanzelf
C
doordat je beter wil zijn dan je concurrent blijft de arbeidsproductiviteit gelijk
D
doordat je de concurrentie voor wilt blijven, ga je sneller en beter produceren en neemt de arbeidsproductiviteit toe

Slide 24 - Quiz

Er ontstaat 7.000 liter verontreinigd water per spijkerbroek. Dit wordt zelden gereinigd. Dit water is een voorbeeld van:
A
Maatschappelijke opbrengsten
B
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
C
Maatschappelijke kosten

Slide 25 - Quiz

Waar staat MVO voor?
A
Maatschappelijk Voogdelijk Ondernemen
B
Miniscuul verantwoord overschot
C
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Slide 26 - Quiz

Hoe bereken je de productie per werknemer?

Slide 27 - Open question

Hoe kunnen bedrijven meer gaan produceren?

Slide 28 - Open question

Wat levert de productie voor de samenleving op?

Slide 29 - Open question

Maken hoofdstuk 6 paragraaf 4
opdracht 36 t/m 49
inleveren door middel van foto of bestand

Slide 30 - Open question

extra uitleg

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video