Uitleg werken met ww schema's

être, avoir, faire, aller
in de Présent en Passé composé
De 4 onregelmatige werkwoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

être, avoir, faire, aller
in de Présent en Passé composé
De 4 onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

wat doen we in klas 2?
wat de werkwoordsvervoegingen betreft

Slide 2 - Slide

3 tijden
PRESENT, PASSE COMPOSE, IMPARFAIT

Slide 3 - Slide

Klas 2

Slide 4 - Slide

être + avoir
in de Présent en Passé composé
De 2 onregelmatige werkwoorden

Slide 5 - Slide

ai      été

 
let op!
Het hulpwerkwoord is 'Avoir'!
Vergelijk met het Engels 'have been'

Je zegt dus:
ik heb geweest
être
zijn
as     été

 
a       été

 
avons été

 
avez    été

 
ont      été

 
suis

 
es

 
est

 
sommes
 
êtes
 
sont
 
ben
 

Slide 6 - Slide

ai      eu

 
avoir
hebben
as     eu

 
a       eu

 
avons eu

 
avez    eu

 
ont      eu

 
heb gehad
De P.C. bevat dus altijd 2 woorden:
het hulpww + voltooide vorm
ai

 
as

 
a

 
avons

 
avez

 
ont

 
heb

 

Slide 7 - Slide

FAIRE + ALLER
in de Présent en Passé composé
De 2 onregelmatige werkwoorden

Slide 8 - Slide

ai      fait

 
Faire
doen, maken
as     fait

 
a       fait

 
avons fait

 
avez    fait

 
ont      fait

 
heb gedaan/gemaakt
fais

 
fais

 
fait
 
faisons

 
faites
font

 
doe, maak

 

Slide 9 - Slide

suis allé

 
Aller
gaan
es allé

 
est     allé(e)

 
sommes allés

 
êtes allé(s)

 
sont   allés/allées

 
ben gegaan
vais

 
vas

 
va
 
allons

 
allez
vont

 
ga

 

Slide 10 - Slide

-er
in de Passé composé
REGELMATIGE Werkwoorden met uitgang op:

Slide 11 - Slide

HABITER (wonen)    Passé Composé
j'habite
tu habites
il, elle, on habite
nous habitons
vous habitez
ils, elles habitent
j'ai habité
tu as habité
il, elle, on a habité
nous avons habité
vous avez habité
ils, ont habité

Slide 12 - Slide

Het hulpwerkwoord is altijd
óf être
óf avoir


j'ai marché

je suis resté


ik ben gebleven
ik heb gelopen
De uitgang van de voltooide vorm is altijd é wanneer het hulpww. avoir is
habiter
wonen
ai habité
as habité
a   habité
avons   habité
avez    habité
ont    habité
habite
habites
habite
habitons
habitez
habitent

Slide 13 - Slide


wanneer het hulpww. être is komt er een :
- extra -e bij vrl. zelfst. nw. enkelv.
- extra -es bij vrl. zelfst. nw meerv.

-extra -s bij 'nous' (wij = meerv.)
- extra -s bij 'vous' (jullie = meerv.)
- extra -s bij 'ils' (zij mnl. = meerv.)
- extra -es bij 'elles'( zij vrl. = meerv.)

Slide 14 - Slide