3GT - Taalverzorging H3/6

3GT - Taalverzorging H3/6
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

3GT - Taalverzorging H3/6

Slide 1 - Slide

Het Tropenmuseum in Amsterdam opent 9 juni een vaste expositie over het koloniaal verleden.
A
vaste = bn verleden = ww
B
Tropenmuseum = zn koloniaal = bn
C
het = vz over = vz
D
opent = ww juni = bn

Slide 2 - Quiz

De tentoonstelling zal 'Onze koloniale erfenis' worden genoemd.
A
de = lw onze = pers.vnw
B
tentoonstelling = bn zal = ww
C
koloniale = zn erfenis = zn
D
onze = bez.vnw genoemd = ww

Slide 3 - Quiz

Er
ook
zn
ww
vz
bn
lw
wordt
aandacht
besteed
aan
de
negatieve
effecten.

Slide 4 - Drag question

Typ een zin met daarin een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord en een voegwoord.

Slide 5 - Open question

Ik schilder (1) op een andere manier dan schilder (2) Van Gogh.
A
schilder (1) = ww schilder (2) = zn
B
schilder (1) = zn schilder (2) = bn
C
schilder (1) = bn schilder (2) = zn
D
schilder (1) = ww schilder (2) = vz

Slide 6 - Quiz

Er wordt veel aandacht besteed aan grensoverschrijdende zaken.
De ... aandacht
A
besteede
B
besteedde
C
bestede
D
besteden

Slide 7 - Quiz

Aanleiding is de aflevering van BOOS die onlangs werd uitgezonden.
De ... aflevering
A
uitgezend
B
uitgezonde
C
uitzendende
D
uitgezonden

Slide 8 - Quiz

Het gedrag van veel mannen bij TVOH blijkt ongepast te zijn.
Het ... gedrag
A
ongepastte
B
ongepaste
C
ongepasten

Slide 9 - Quiz


Hebben (1) ook (2) handen gewassen?
A
1 - hun 2 - hen
B
1 - zij 2 - hen
C
1 - hun 2 - hun
D
1 - zij 2 - hun

Slide 10 - Quiz

De vrouw (1) ik heb gepraat, bestuurt de bus (2) ik naar school ga,
A
1 - met wie 2 - waarmee
B
1 - waarmee 2 - waarmee
C
1 - met wie 2 - met wie
D
1 - waarmee 2 - met wie

Slide 11 - Quiz

Welk meervoud is NIET goed geschreven?
A
melodieën
B
politicussen
C
koloniën
D
data

Slide 12 - Quiz

Noteer een woord met twee meervouden.
Schrijf beide meervouden op.

Slide 13 - Open question

tussenletter
A
reuzeleuk en dorpsstraat
B
reuzenleuk en dorpstraat
C
reuzenleuk en dorpsstraat
D
reuzeleuk en dorpstraat

Slide 14 - Quiz

Samenstelling en tussenletter -(e)n
Je schrijft geen tussenletter als het eerste woord ...
A
geen zelfstandig naamwoord is
B
geen meervoud heeft
C
alleen een meervoud op een -s heeft
D
een versterking is van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

tussenletter
A
rijstenpap en stekeblind
B
rijstenpap en stekenblind
C
rijstepap en stekenblind
D
rijstepap en stekeblind

Slide 16 - Quiz

Ik (worden) gek van werkwoordspelling

Slide 17 - Open question

... (Worden) jij ook zo moe van werkwoordspelling?

Slide 18 - Open question

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Waalwijk.
B
Gisteren verhuisten we naar Sprang-Capelle.
C
Gisteren zijn we naar Drunen verhuisd.
D
Gisteren zijn we naar Waspik verhuist.

Slide 19 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 20 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 21 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 22 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man heeft de brief verstuurd.
B
De oude man heeft de brief verstuurt.

Slide 23 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij heeft de boel belazerd
B
hij heeft de boel belazert

Slide 24 - Quiz

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje

Slide 25 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 26 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 27 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van:
cola?
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 28 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van tiramisu?
A
tiramisuutje
B
tiramisu'tje

Slide 29 - Quiz

Koppelteken?
A
80 jarige
B
80-jarige

Slide 30 - Quiz

Gebruik van koppelteken. Maak de omschrijving af: Je gebruikt een koppelteken als ...
A
het een moeilijk woord is
B
als er een klinkerbotsing dreigt
C
als je het woord niet goed kan lezen
D
als het een buitenlands woord is

Slide 31 - Quiz

Met of zonder koppelteken?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 32 - Quiz

Koppelteken?
A
hbo-student
B
hbostudent

Slide 33 - Quiz

Koppelteken?
A
€-teken
B
€ teken

Slide 34 - Quiz


Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 35 - Quiz

Trema of niet?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd

Slide 36 - Quiz

Trema of niet?

A
tweeentwintig
B
tweeëntwintig

Slide 37 - Quiz

Trema of niet?

A
financien
B
financiën

Slide 38 - Quiz

meervoud
A
kroketten
B
kroketen

Slide 39 - Quiz

Meervoud
A
garages
B
garage's

Slide 40 - Quiz

Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines

Slide 41 - Quiz

Meervoud
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 42 - Quiz

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
timer
0:30
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 43 - Quiz

Meervoud
A
taxis
B
taxi's
C
taxies
D
taxie's

Slide 44 - Quiz

Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een bijvoeglijk naamwoord
C
Een werkwoord
D
Een voorzetsel

Slide 45 - Quiz

Maak een goede zin met 'gebeurt'

Slide 46 - Open question

Maak een goede zin met 'beantwoord'

Slide 47 - Open question