prepositions of time and place

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Prepositions

(voorzetsels)

of 

time and place 

Grammar time!

Goal:

At the end of this class, 

I can use prepositions of 

time and place correctly 

in a sentence.

Prepositions

Prepositions zijn voorzetsels. 

Wie weet wat voorzetsels zijn?

Prepositions of time

- Geeft aan wanneer iets gebeurd

'on': dagen en datums/data

I have a game on Saturday.

In: maanden, jaren, seizoenen en specifieke delen van de dag

I woke up in the afternoon.

At: tijden en feestdagen

I saw my aunt at Christmas.

time: use the triangle

at = specifieke tijden/feestdagen

 on = op een specifieke dag

in = heel breed, jaren, maanden, weken, etc. 

 Je kan dit ook gebruiken bij plaatsen. At = specifiek (naam, adres, plaats > on = minder specifieke straat > in = heel breed steden, gebieden, landen

Prepositions of place

- Geeft aan waar iets gebeurd

On: openbaar vervoer en iets ligt ergens bovenop

My phone is on the table.

In: plekken in de natuur, landen en als iets ergens in is

He took photos in the cathedral. 

At: specifeke locaties, huisnummers en (namen van) gebouwen

I am at the station.

prepositions of time and place

Now practise!
Choose between in, at, on

My birthday is ____ January.

My mother has red lipstick _____ her lips.

I will meet them there __ 9 o'clock.

My mother is _____ the phone with my aunt.

I will go on holiday _______ three days.

What are the 3 prepositions
of time & place?