What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Zinsontleden gezegde
Zinsontleding
Nederlands
1 / 43
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
43 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zinsontleding
Nederlands
Slide 1 - Slide
Keuzebord zinsontleding:
Kies de kleur van de onderdelen waarmee je wilt oefenen:
zinsdelen
Bestudeer de dia's met een paarse stip als je meer wilt oefenen met zinsdelen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
persoonsvorm
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met de persoonsvorm.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
onderwerp
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met het onderwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
werkwoordelijk gezegde
Bestudeer de dia's met een oranje stip als je meer wilt oefenen met het werkwoordelijk gezegde.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
lijdend voorwerp
Bestudeer de dia's met een groene stip als je meer wilt oefenen met het lijdend voorwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
meewerkend voorwerp en bepalingen
Bestudeer de dia's met een rode stip als je meer wilt oefenen met het meewerkend voorwerp en de bepalingen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
Slide 2 - Slide
Werkwoords-
vormen
Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Infinitief
Slide 3 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
'Wil je wel eens je mond houden?’
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens
D
Wil
Slide 5 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
'Zijn nieuwe broek heeft Tsjerk bij de nieuw geopende winkel gekocht.’
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
geopende
Slide 6 - Quiz
Drie manieren om de persoonsvorm wel te vinden, welke is absoluut NIET juist?
A
Vraagzin maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Getal veranderen
Slide 7 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?'
A
hebben gemaakt
B
hebben
C
hebben huiswerk gemaakt
D
gemaakt
Slide 8 - Quiz
Wat is een persoonsvorm altijd voor een woord?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord
Slide 9 - Quiz
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6
Slide 10 - Quiz
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur.'
A
2
B
4
C
3
D
5
Slide 11 - Quiz
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5
Slide 12 - Quiz
Een zinsdeel (vul aan)
A
is altijd 1 woord
B
staat altijd vooraan in de zin
C
kun je verplaatsen in de zin
D
hoort bij woordsoorten
Slide 13 - Quiz
Leg nu in je eigen woorden uit wat het werkwoordelijk gezegde is
Slide 14 - Open question
Leg nu in je eigen woorden uit wat het onderwerp is
Slide 15 - Open question
Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen.
Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.
Slide 16 - Slide
Onderwerp
Zoek de persoonsvorm
Vraag: wie of wat + persoonsvorm
Het antwoord op die vraag is het onderwerp
Slide 17 - Slide
Grammatica
Zinsdelen: lijdend voorwerp
Na deze les kun je het lijdend voorwerp vinden
Slide 18 - Slide
Even opfrissen
- Persoonsvorm (PV): tijdsproef / getalproef
- Werkwoordelijk gezegd (WWG): PV + alle werkwoorden in de zin
- Onderwerp (OND): vraag WIE of WAT + wwg
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Wat is het onderwerp in de zin?
Volgende week komen Jan en Kees een weekje logeren.
A
Volgende week
B
Jan en Kees
C
komen
D
komen logeren
Slide 21 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Volgende week komen Jan en Kees een weekje logeren.
A
Volgende week
B
Jan en Kees
C
komen
D
komen logeren
Slide 22 - Quiz
Wat is het gezegde?
Die topverdieners weigerden hun salaris in te leveren.
A
Weigerden
B
Weigerden in leveren
C
Weigerden leveren
D
Weigerden in te leveren
Slide 23 - Quiz
Maak de zin compleet.
........ gingen..........weg.
Slide 24 - Open question
Noteer het werkwoordelijk gezegde.
Zij zitten de hele dag te roddelen over elkaar.
Slide 25 - Open question
noteer het werkwoordelijk gezegde.
Bryan probeert zijn leraar bij de neus te nemen.
Slide 26 - Open question
Leg nu in je eigen woorden uit wat het lijdend voorwerp is
Slide 27 - Open question
Lijdend voorwerp
Wie/wat + onderwerp + gezegde?
Slide 28 - Slide
even oefenen...
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.
Maaike is door twee klasgenoten gepest via whats-app.
Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.
Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.
Slide 29 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'
A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 30 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Maaike is door twee klasgenoten gepest via Whats-app.'
A
twee klasgenoten
B
Maaike
C
gepest
D
Whats-app
Slide 31 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'
A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal
Slide 32 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 33 - Quiz
Grammatica
Zinsdelen: meewerkend voorwerp
Na deze les kun je het meewerkend voorwerp vinden
Slide 34 - Slide
Zinsdelen
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 35 - Slide
Meewerkend voorwerp
Aan
wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp
Slide 36 - Slide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
1. Zoek eerst de
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag:
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Slide 37 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 38 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 39 - Quiz
Wat moet je weten en kunnen?
Zinsdelen
Het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen
Het onderwerp in een zin benoemen
Het lijdend voorwep kunnen vinden
Het meewerkend voorwerp
De bijwoordelijke bepalingen
Slide 40 - Slide
Bijwoordelijke bepaling
Je moet eerst de andere stappen doorlopen.
Je mag pas als laatste de bijwoordelijke bepalingen gaan benoemen!
Slide 41 - Slide
Wat heb je geleerd tijdens het onderdeel van jouw keuze?
Slide 42 - Open question
Zinsontleden
Slide 43 - Slide
More lessons like this
Zinsontleden
October 2018
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Zinsontleden kader 3
October 2018
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, havo
Leerjaar 1,3
zinsontleden - differentiatie
March 2020
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
zinsontleden - differentiatie
January 2022
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
EVE Klas 2 Taalverzorging: Zinsontleding voorkennis
September 2018
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 2
Zinsontleden
November 2023
- Lesson with
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo, havo
Leerjaar 1,2
Zinsontleding herhaling
September 2018
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 1
Zinsontleden
November 2023
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo, havo
Leerjaar 1,2