Fictie § 1 Setting en sfeer

Fictie
§ 1 Setting en sfeer

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Fictie
§ 1 Setting en sfeer

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les kun je de drie elementen van een verhaalsetting benoemen. 

  • Aan het einde van de les kun je voorbeelden geven van verschillende soorten plaatsen waar een verhaal zich kan afspelen. 

  • Aan het einde van de les kun je verschillende tijdperiodes en momenten herkennen die als setting voor een verhaal kunnen dienen. 

  • Aan het einde van de les kun je uitleggen hoe omstandigheden de sfeer van een verhaal beïnvloeden.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

§ 1 Setting en sfeer

Weet je wat het woord setting betekent?

Wat weet je al over de setting van een verhaal?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

§ 1 Setting en sfeer

Definitie van setting
De plaats, tijd en omstandigheden die samen de achtergrond vormen van een verhaal.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Elementen van de setting

Plaats
De specifieke locatie waar het verhaal zich afspeelt, zoals een land, stad, dorp, of natuurlijke omgeving.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

§ 1 Setting en sfeer

Tijd
Het moment of de periode waarin het verhaal zich afspeelt, zoals heden, verleden, toekomst, of een specifiek tijdspunt zoals ochtend of avond.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

§ 1 Setting en sfeer

Omstandigheden
De situaties of gebeurtenissen die invloed hebben op het verhaal, zoals een oorlog of een sneeuwstorm.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

§ 1 Setting en sfeer

Invloed van de setting op de sfeer van een verhaal
De emotionele toon of het gevoel dat door de setting en andere elementen van een verhaal wordt gecreëerd.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Definitielijst

Setting: De plaats, tijd en omstandigheden die samen de achtergrond vormen van een verhaal. 

Plaats: De specifieke locatie waar het verhaal zich afspeelt, zoals een land, stad, dorp, of natuurlijke omgeving. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Definitielijst

Tijd: Het moment of de periode waarin het verhaal zich afspeelt, zoals heden, verleden, toekomst, of een specifiek tijdspunt zoals ochtend of avond. 

Omstandigheden: De situaties of gebeurtenissen die invloed hebben op het verhaal, zoals een oorlog of een sneeuwstorm. 

Sfeer: De emotionele toon of het gevoel dat door de setting en andere elementen van een verhaal wordt gecreëerd.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
vraag 

Lees tekst 1. 
Het is een fragment 
uit Hotel De Grote 
L van Sjoerd Kuyper.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
vraag 

1. Noteer in steekwoorden waar (plaats) de gebeurtenissen zich afspelen.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
antwoord
1. hotel (De Grote L), zee, strand (Nederland)

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
vraag 

2. Noteer in steekwoorden wanneer (tijd) de gebeurtenissen zich afspelen.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
antwoord
2. zondag 12 mei, vroeg in de ochtend

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
vraag 

3. Kos zegt: ‘Dan ben je blij dat je aan zee woont.’ Noteer twee zinnen waaruit blijkt dat Kos geniet van de zee en de omgeving.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
antwoord
3. Twee van de volgende antwoorden:

 

  • Met nog dauwdruppels op het helmgras en op de stoelen op het terras en de zon die dan groot uit het land klimt en dat je op je eigen balkon kan staan en zwaaien en dat je schaduw op het strand naar jou zwaait.




Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
antwoord
3. Twee van de volgende antwoorden:


  • Alleen de zee die daar rustig adem ligt te halen en je weet dat dat nooit ophoudt.
  • Toen was het of de dag pas echt openging.
  • Alsof de nacht openging bedoel ik, alsof ze het deksel van de nacht hadden gehaald.



Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
vraag 

4. Welke omstandigheid draagt bij aan de sfeer van tekst 1?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
antwoord
4. het mooie weer / de wedstrijd

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
vraag 

5. Welk woord beschrijft de sfeer in tekst 1 het beste, vind je? 
Kies en leg uit: beklemmend – dreigend – gezellig – griezelig – kil – romantisch – zorgeloos.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
antwoord
5. Zorgeloos, want alles is mooi / fijn en misschien wordt Kos’ voetbalteam wel kampioen.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 23 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 24 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 25 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.