Taalvariatie

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Waarover ging dit? 

Formeel en informeel taalgebruik, uitleggen

De weg vragen naar het station aan een onbekende.
De weg vragen naar het station aan een bevriende klasgenoot.
Je komt een vriendin tegen en je spreekt haar als volgt aan: 'Goedemorgen, wat ben ik blij u te zien.'
A
te informeel
B
gepast
C
te formeel

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Je schrijft een mail naar een vriend en je sluit af met 'Salukes, maat'.
A
te informeel
B
gepast
C
te formeel

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Je coach schrijft een mail naar alle ouders van de klas en begint met 'Hey iedereen'.
A
te informeel
B
gepast
C
te formeel

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

De hoofdleider van een jeugdbeweging stuurt een mail naar de verantwoordelijke van de gemeente om vervoer aan te vragen voor het kamp. Ze begint de mail met: 'Dag mevrouw Vandermaelen'.
A
te informeel
B
gepast
C
te formeel

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Taalvariatie

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Waar denk je aan als je het woord 'taalvariatie' hoort?

Slide 7 - Mind map

This item has no instructions

Beschrijf de kledij van een man die...


  • zijn achtertuin gaat omspitten
  • 's avonds een feestelijk diner bijwoont
  • 's avonds gaat slapen



Slide 8 - Slide

Ook als taalgebruiker gebruik je verschillende soorten Nederlands. We hebben het dan over taalvariatie. Het betekent dat mensen dezelfde taal spreken op verschillende manieren. Dit hangt af van waar ze wonen (plaats), met wie ze praten (vrienden, familie, leraar, werkgever, …) en in welke situatie ze zijn (thuis, school, werk).

Slide 9 - Link

This item has no instructions

Er zijn 3 verschillende taalvarianten van het Nederlands. Welke zijn dat?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Taalvarianten
1. Standaardnederlands 
= standaardvariant van het Nederlands die geldt als norm
2. tussentaal
= omgangstaal met zowel kenmerken van het Standaardnederlands als van dialect 
3. dialect
= een plaatselijke, lokale vorm van het Nederlands
 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Heb jij nog een kop koffie voor mij?
Edde nog een zjat kaffe veu maai?
Ebde gij nog een taske koffie voor mij? 
 
Standaardnederlands
tussentaal
dialect

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

Welk dialect herken je?
A
Brugs
B
Gents
C
Brussels
D
Antwerps

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welk regiolect
herken je?
A
Antwerps
B
Limburgs
C
Kempisch
D
Oost-Vlaams

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welk regiolect
herken je?
A
Brussels
B
Oost-Vlaams
C
Antwerps
D
West-Vlaams

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Slide 16 - Link

This item has no instructions

Welk gevolg van taal(variatie) herken je op deze cartoon? 
8

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Inclusie en exclusie door taal
Taal(variant) kan ervoor zorgen dat je wel of niet tot een groep behoort 
= inclusie / exclusie door taal

Vb. West-Vlaamse vrienden spreken dialect, maar jij niet
→ je kan de gesprekken moeilijk volgen én je kan niet meepraten

Vb. Jij en je vrienden spreken straattaal/ jongerentaal → jullie vormen een hechte groep. Buitenstaanders begrijpen jullie echter niet (volledig).

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Sociolect

Slide 19 - Slide

Taalvariatie betekent dat mensen dezelfde taal spreken op verschillende manieren. Dit hangt af van waar ze wonen (plaats), met wie ze praten (vrienden, familie, leraar, werkgever, …) en in welke situatie ze zijn (thuis, school, werk). Onder het begrip sociolect rekenen we alle taalvariëteiten waarbij de sociale groep een onderscheidende factor is. Wie het spreekt, bepaalt dus het sociolect. 
Wat is een sociolect?

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Sociolect
= taalvariant die typerend is voor bepaalde sociale groep

1. Groepstaal
= eigen aan bepaalde sociale groep vb. op basis van leeftijd, geslacht, ...
→ onderscheid zich vooral op vlak van woordenschat
→ vb. Jongerentaal, mannentaal, vrouwentaal, studententaal, …

2. Vaktaal
= terminologie die eigen is aan een bepaalde vak/beroep
→ vb. Geologen, taalkundigen, pedagogen, medici, advocaten, computerspecialisten
→ vaktaal met specifieke vaktermen = vakjargon

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Toepassing: vlog- Supercontent

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Quiz
Als het op jongerentaal aankomt, zijn jullie de experts. Maak een quiz  over jongerentaal. Hoeveel woorden kent de leerkracht? Je mag de quiz zo moeilijk maken als je zelf wilt! 

Stap 1: vorm per 3 een groepje. Brainstorm over woorden die jullie gebruiken, maar die volwassenen niet kennen. 
Maak hier een lijstje van.  Kies drie woorden uit je lijst die je absoluut in de quiz wil steken. Welke woorden uit jullie lijstje kent de leerkracht zeker niet?
Je krijgt voor deze stap 3-5 minuten.

Stap 2: Elk groepje zegt om beurten de woorden tegen de leerkracht. Ik raad dan wat de woorden betekenen. Als de leerkracht fout raadt, krijgt jouw groepje een punt. Als ik juist raad, krijg ik een punt.

Wie wint deze quiz?

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Straattaal
Ken je zelf nog andere 
straattaalwoorden?  

Hoe sta jij tegenover 
straattaal en het 
gebruik ervan? 

Slide 24 - Slide

Straattaal is een soort jongerentaal, die vooral aanwezig is in grote steden, waar jongeren met met allerlei culturele achtergronden samenleven. In die grote meertalige steden worden Nederlandse woorden en uitdrukkingen vervormd of vervangen door materiaal uit andere talen zoals bijvoorbeeld het Marokkaans of het Engels
Tot welk vakjargon behoort deze tekst?
“Edelachtbare, de verdachte werd gezien op de plaats delict. Bovendien heeft het onderzoek toch al genoeg belastend materiaal laten bovendrijven?"
A
Medische sector
B
Rechtbank en advocatuur
C
Informatica
D
Politiek

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Tot welk vakjargon behoort deze tekst?
"“De AEX-index in Amsterdam noteerde aan het einde van de ochtend 1,1 procent lager op 444,89 punten. De MidKap verloor 1,2 procent tot 648,02 punten. De graadmeters in Londen, Parijs en Frankfurt verloren 0,4 tot 0,9 procent.” (Het Nieuwsblad, 2016)
A
Medische sector
B
Rechtbank en advocatuur
C
De beurs
D
Informatica

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Taaldiscriminatie
Talen, dialecten en accenten kunnen ervoor zorgen dat je vooroordelen of stereotypen hebt over een persoon/ een groep mensen. 

  • vooroordeel: je oordeelt over iemand zonder dat je die persoon kent.                                                vb. Iemand maakt een taalfout -> die persoon is dom.
  • stereotype: een overdreven beeld van een groep mensen dat vaak niet overeenkomt met de werkelijkheid.  (= cliché/ generalisatie)                                                                                                                       vb. Je gaat ervan uit dat dialectsprekers dommer zijn dan personen die standaardtaal spreken. 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Raadsel
Een vader en zijn zoon raken betrokken bij een zwaar auto-ongeval. De vader is op slag dood, maar zijn zoon kan nog net op tijd naar het ziekenhuis gebracht worden. Daar aangekomen houdt de chirurg halt en roept: “Stop. Ik kan deze jongen niet opereren, want dit is mijn zoon.” Hoe kan dat?

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Samenvatting

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Wat vond jij het leukste / het meest interessant aan deze les?

Slide 31 - Open question

This item has no instructions