§ 2.2 Het periodiek systeem

2.2 Periodiek systeem
H2.2 Periodiek systeem
1 / 36
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

2.2 Periodiek systeem
H2.2 Periodiek systeem

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen § 2.2
Je leert ...
  • dat moleculen uit atomen bestaan,
  • de belangrijkste atoomsoorten en hun symbolen,
  • hoe het periodiek systeem is opgebouwd,
  • dat metalen niet uit moleculen, maar uit atomen bestaan

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Stoffen - moleculen - atomen
Stoffen bestaan uit moleculen

Moleculen bestaan weer uit nog kleinere
deeltjes: atomen

Atomen zijn opgebouwd uit protonen, 
neutronen en elektronen  

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Moleculen bouwen
Met atomen kan je een molecuul maken.
De atomen die je krijgt zijn;
3x zwart
8x wit
1x rood
Zijn alle gemaakte moleculen hetzelfde?
 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Twee verschillende soorten stoffen
Niet-ontleedbare stof: Het molecuul bestaat uit maar ÉÉN atoomsoort. 

Ontleedbare stof / verbinding: Het molecuul bestaat uit 2 of meer verschillende atoomsoorten.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Symbolen van atoomsoorten
Het symbool van Elementen begint altijd met een hoofdletter. Heeft het symbool meer dan 1 letter dan is de tweede letter een kleine letter

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Het periodiek systeem der elementen
Alle atomen zijn gerangschikt
in een systeem.
18 verticale groepen
7 horizontale periodes


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Periodiek systeem

Deze verschillende atoomsoorten zijn gerangschikt in een tabel.


Eerst zijn de atomen op volgorde van klein naar groot gezet.

Het kleinste atoom heeft 1 proton in de kern (= waterstof) en de grootste is Oganesson (Og) en heeft 118 protonen in de kern.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Periodiek systeem

Daarna zijn de atomen op chemische eigenschappen (hoe reageren ze met een zuur en hoe reageren ze met zuurstof) gegroepeerd. De stoffen die op dezelfde wijze reageren zijn onder elkaar gezet.


Zo'n kolom noemen we een groep. Zo is de tabel in 18 groepen gezet.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Metaal- en niet-metaal atomen

De atoomsoorten die aan de linkerkant van het periodieksysteem staan, noemen we de metalen.


De atoomsoorten die aan de rechterkant van het periodieksysteem staan, noemen we de niet-metalen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Vier groepen

Er zijn vier groepen van de die je bij naam moet kennen.


De edelgassen zijn de atoomsoorten die juist niet (of zeer moeilijk) kunnen reageren. Die staan helemaal rechts in het periodieksysteem. Dit is groep 18

De groep die er naast staat (groep 17) zijn de halogenen.

De halogenen zijn niet-metalen, die heel erg heftig met metalen reageren.


Bij deze reactie ontstaat altijd een zout

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Groep 1: Alkalimetalen reageren heftig met water

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Groep 2: Aardalkalimetalen reageren ook met water

Slide 13 - Slide

Mg héél langzaam, Ba vergelijkbaar met Sr

Slide 14 - Video

This item has no instructions

Verschillende atomen kennen
Er zijn in totaal 118 verschillende atomen
Een aantal daarvan (~36) moet je uit je hoofd kennen


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Link

This item has no instructions

Hoe heet de tabel waar alle elementen in staan?
A
elementen tabel
B
atoomsysteem
C
periodiek systeem
D
elementen systeem

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Waar staan de metalen in het periodiek systeem?
A
links
B
rechts

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Waar staan de edelgassen in het periodiek systeem?
A
groep 1
B
groep 2
C
groep 17
D
groep 18

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heten de stoffen in groep 17 van het periodiek systeem?
A
edelgassen
B
metalen
C
halogenen
D
nietmetalen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Verbinding of niet-ontleedbare stof?

Zuurstof molecuul
A
Verbinding
B
Niet-ontleedbare stof

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Verbinding of niet-ontleedbare stof?

Alcohol
A
Verbinding
B
Niet-ontleedbare stof

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Verbinding of niet-ontleedbare stof?

Water molecuul
A
Verbinding
B
Niet-ontleedbare stof

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

H2.3 Formuletaal

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

2.3 Formuletaal Leerdoel

Je leert

  • hoe je stoffen met een formule kunt weergeven (opdracht 31 t/m 37).
  • de formules van een aantal belangrijke stoffen (opdracht 38 en 39).
  • de naamgeving van eenvoudige stoffen (opdracht 40 t/m 42).
  • de molecuulmassa berekenen met atoommassa's (opdracht 43 t/m 47).
  • het massapercentage van een atoomsoort in een molecuul berekenen (opdracht 48 en 49)

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

De molecuulformule

Atomen stellen we voor als bolletjes met
een elementsymbool. De eerste letter is een
HOOFDLETTER




Cl
H
H
O
O
C
C
O
H

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

De molecuulformule

De elementen kunnen we samenvoegen tot moleculen.

                    CO2                                                                                                          







 




Molecuultekening
C
O
O
H
H
O
Index: geeft het aantal atomen aan (staat rechtsonder het symbool)
H2O

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

De molecuulformule

Meerdere moleculen worden weergegeven met
het
coëfficiënt
. Dit getal komt voor het molecuul te staan.



C
O
O
C
C
C
C
O
O
O
O
O
O
O
O

Hier is de coëfficiënt 5

dus 5CO2

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Opdracht

Uit hoeveel moleculen en atomen (per soort) bevatten de volgende opgaven:

O2

H2O

4CH4


7C6H12O6

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Moleculen
De molecuulformule geeft de soort en het aantal atomen in een molecuul weer, je zet de symbolen van de atomen in alfabetische volgorde. 

De index achter het symbool van een atoomsoort geeft aan hoeveel van deze atomen er in een molecuul zitten.
De coëfficiënt geeft het aantal moleculen weer.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Elementen

In het periodieksysteem staan alle elementen genoemd. De naam van een element begint altijd met een hoofdletter. De naam van een element kan uit 1 of uit 2 letters bestaan. Wanneer de naam uit 2 letters bestaat, is de tweede letter altijd een kleine letter

Let dus goed op hoofdletters en 

kleine letters.

H  = waterstof
He = helium

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Brusse Organiseert NaaktFeesten IHet Clubhuis

De moleculen van deze atomen bestaat altijd uit twee dezelfde atomen:

-Cl2  : Chloormolecuul
-F2    : Fluormolecuul
-N2   : Stikstofmolecuul
-H2   : Waterstofmolecuul
-O2   : Zuurstofmolecuul
-I2     : Joodmolecuul
-Br2  : Broommolecuul


Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Systematisch naamgeving
Officiële scheikundige naam

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Systematische naamgeving

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Systematische naamgeving moleculen

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag

Online Mk en lr H2 volgens eigen planning

Slide 36 - Slide

This item has no instructions