Capitulo 3 15-3-2022
1 / 27
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
de halfbroer
de dochter
de neefjes
de ouders
de ooms en tantes
de oma
la hija
el hermanastro
la abuela
los tíos
los primos
los padres
Slide 2 - Drag question
vervelend, saai
aardig
ziek
ouderwets
grappig
blond
simpático
aburrido
enfermo
gracioso
rubio
anticuado
Slide 3 - Drag question
La cocina
El salón
El comedor
El cuarto de baño
El dormitorio
El ático
El despacho
Slide 4 - Drag question
¿Qué significa "siempre"?
A
soms
B
altijd
C
kijk
D
deze
Slide 5 - Quiz
¿Qué significa "todavía"?
A
vrij
B
soms
C
nog (steeds)
D
bijna
Slide 6 - Quiz
¿Qué significa "estar casado/a"?
A
dragen
B
luisteren
C
de klasgenoot
D
getrouwd zijn
Slide 7 - Quiz
¿Qué significa "los gemelos"?
A
de tweeling
B
de neefjes
C
de klasgenoot
D
de tante
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Mi abuelo ...... una casa grande.
A
tienes
B
tenéis
C
tiene
D
tienen
Slide 10 - Quiz
Ellas......cuarenta y dos años.
A
tienes
B
tenemos
C
tienen
D
tenéis
Slide 11 - Quiz
Vosotros ¿.......un coche rojo?
A
tenéis
B
tienen
C
tenemos
D
tengo
Slide 12 - Quiz
Tú, ¿.......una tele en tu dormitorio?
A
tienen
B
tengo
C
tiene
D
tienes
Slide 13 - Quiz
Yo............un hermano.
A
tengo
B
tiene
C
tienes
D
tenemos
Slide 14 - Quiz
Dictado 1
Slide 15 - Open question
Dictado 2:
Slide 16 - Open question
Slide 17 - Slide
"Mi hermana es menor que yo"
A
Mijn halfzus is jonger dan ik.
B
Mijn zus is ouder dan ik.
C
Mijn zus is kleiner dan ik.
D
Mijn zus is jonger dan ik.
Slide 18 - Quiz
We hebben twee neefjes en één nicht.
A
Tengo dos primas y un primo.
B
Tenemos dos primos y una prima.
C
Tenemos tres primas y un primo.
D
Tengo dos primos y una prima.
Slide 19 - Quiz
¿Cuántos años tiene tu prima?
A
Hoe oud is je neef?
B
Hoe oud is je nicht?
C
Hoe oud is je broer?
D
Hoe oud is je zus?
Slide 20 - Quiz
Hoe ziet jouw huis er uit?
A
¿Cómo es tu casa?
B
¿Dónde está tu casa?
C
¿Te gusta tu casa?
D
¿Cuál es tu casa?
Slide 21 - Quiz
¿Dónde viven tus abuelos?
A
Heb je opa en oma?
B
Hoe oud is je opa?
C
Waar wonnen je opa en oma?
D
Zijn ze je opa en oma?
Slide 22 - Quiz
Mi dormitorio está en primera planta.
A
Mijn slaapkamer is op de begane grond.
B
Mijn slaapkamer is op de tweede verdieping.
C
Mijn slaapkamer is op de eerste verdieping.
D
Mijn slaapkamer is op de zolder.
Slide 23 - Quiz
¿Hay un cuarto de invitados en tu casa?
A
Is er een logeerkamer in jouw huis?
B
Is er een studeerkamer in jouw huis?
C
Is er een eetkamer in jouw huis?
D
Is er een slaapkamer in jouw huis?
Slide 24 - Quiz
Deze woorden heb ik vandaag geleerd
Slide 25 - Mind map
Ik ken de vervoeging van het werkwoord Tener.
A
B
C
D
Slide 26 - Quiz
Ik ken de getallen t/m 100.
A
B
C
D
