Spelling deel 2

Vandaag
  1. Je weet hoe je meervoudsvormen/verkleinwoorden moet spellen.
  2. Je leert wanneer je een tussen-n/-s moet schrijven
  3. Je weet wanneer je woorden aan elkaar of los moet schrijven.
  4. Je weet wanneer je een liggend streepje, apostrof en een trema moet gebruiken. 
  5.  Je weet hoe je getallen moet schrijven.
  6. Je weet wanneer je sommige/sommgen moet schrijven.

1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vandaag
  1. Je weet hoe je meervoudsvormen/verkleinwoorden moet spellen.
  2. Je leert wanneer je een tussen-n/-s moet schrijven
  3. Je weet wanneer je woorden aan elkaar of los moet schrijven.
  4. Je weet wanneer je een liggend streepje, apostrof en een trema moet gebruiken. 
  5.  Je weet hoe je getallen moet schrijven.
  6. Je weet wanneer je sommige/sommgen moet schrijven.

Slide 1 - Slide

Meervoudsvorming

Slide 2 - Slide

Hoe weet je of er een extra 'e' bij komt als je een woord eindigend op een 'e' in het meervoud zet?

Slide 3 - Open question

Het woord eindigt op een onbeklemtoonde lettergreep, dus -n en trema op de -e toevoegen.
Het woord eindigt op een onbeklemtoonde lettergreep-ik,-es of -et dus verdubbelt de laatste medeklinker niet in het mv. 
Dit is een oorspronkelijk Latijns woord en daarom heeft het twee meervoudsvormen.
Om uitspraakproblemen schrijf je dit woord met 's. 
bacterie
gemenerik
winkelcentrum
wc

Slide 4 - Drag question

Maak opdr. 4, p. 295
Tijd: 5 min. 

Slide 5 - Slide

Bij welke letter zijn de verkleinwoorden allemaal goed gespeld?
A
piano'tje, jongentje, bikini'tje, logétje, wc'tje
B
pianootje, jongetje, bikinietje, logeetje, wc'tje
C
pianootje, jongentje, bikini'tje, logeetje, wc-tje
D
piano'tje, jongetje, bikini'tje logétje, wc-tje

Slide 6 - Quiz

Verkleinwoorden: -je,-kje, -pje, -tje, -etje
  1. Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: vat-vaatje.
  2. Bij een ng-klank-> -kje (kettinkje) of -etje (ringetje)
  3. Woorden die eindigen op een klinker: 
-verdubbel de klinker bij a, e, u en o (pianootje, logeetje (vgl. logés)), 
-maak er een ie van bij een i (bikinietje)
- schrijf een ' bij y  (pony'tje)
  4. Na een afkorting -> apostrof (wc'tje)

Slide 7 - Slide

Noteer het verkleinwoord van:
kring-taxi-café-jury-koning-A4

Slide 8 - Open question

Maak opdr. 3, p 297
tijd: 5 min. 

Slide 9 - Slide

Samenstellingen
Goed of fout?
We liepen in de maneschijn.
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

Samenstellingen: beroep + schermer
leeuw + deel
spin + web
spin + wiel

Slide 11 - Open question

Hoofdregel bij tussen-n
Als het eerste woord een zelfstandig naamwoord is èn alleen een meervoud heeft op een -n, dan schrijf je de tussen-n.
In andere gevallen schrijf je alleen een -e
(zie ook schema op p. 299)
Uitzonderingen: 
- eerste deel geeft versterking aan
- eerste deel is enig in zijn soort
- eerste deel is net herkenbaar als woord

Slide 12 - Slide

Voorbeelden:
wittebrood (eerste deel geen znw)
secretaressedag (twee meervoudsvormen
aspergesoep (meervoud op -s)
elleboog (eerste deel niet herkenbaar als woord)
maneschijn ('onze maan' en daar is er maar 1 van)



Slide 13 - Slide

Welke woorden zijn allemaal goed gespeld?
A
staatsschuld, liefdesscène, verkeerszuil
B
staatsschuld, liefdesscène verkeerzuil
C
staatschuld liefdesscène verkeerszuil
D
staatsschuld liefdescène verkeerszuil

Slide 14 - Quiz

Bij een tussen-s zoek je een ander woord, waarbij je de letter kunt horen
Bijvoorbeeld: liefdeslied (niet liefdelied, dus ook-> liefdesspel)
Bijvoorbeeld:  staatskas (niet staatkas, dus ook-> staatskas)

Slide 15 - Slide

Maken: opdr. 7 en 8, p. 300 (10 woorden per opdracht) 
Tijd: 5 min. 

Slide 16 - Slide

Welke woorden of woordcombinaties zijn goed geschreven?
A
vioolspelen, twee miljoen, goedgehumeurd, erbovenop
B
viool spelen, twee miljoen, goedgehumeurd, er bovenop
C
viool spelen, tweemiljoen, goed gehumeurd, erboven op
D
viool spelen, twee miljoen, goedgehumeurd, erbovenop

Slide 17 - Quiz

Bestudeer de theorie: 5 min.

https://www.youtube.com/watch?v=9BirO3wKiAg (google : aan elkaar of los Anke Swanenberg)
Of 
Lees op p. 301 de theorie
Klaar? Maak opdr. 3, p. 302

Slide 18 - Slide

Goed of fout?
kant en klaarmaaltijd
hoge - en lage gebouwen
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

kant-en-klaarmaaltijd
hoge en lage gebouwen

Slide 20 - Slide

goed of fout?
Hij pakte rodewijnglazen terwijl we witte wijn dronken.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Een rodewijnglas is een glas voor rode wijn.
rode wijnglazen zijn wijnglazen die een rode kleur hebben.

Slide 22 - Slide

Goed of fout?
Vijf-en-twintig collega-onderzoekers verschenen in een minijurk bij de adjunct-chef.
A
fout: vijfentwintig
B
fout: adjunctchef en collegaonderzoekers
C
fout: vijfentwintig en mini-jurk
D
fout :mini-jurk

Slide 23 - Quiz

In welk geval schrijf je een liggend streepje?

Slide 24 - Open question

Liggend streepje
  1. om uitspraakproblemen te voorkomen (klinkerbotsing); zee-eend
  2. bij een naam van getrouwde vrouw: mevrouw Eik-van Dam
  3.  bij een woord met een voorvoegsel: non-actief, ex-vrouw
  4. voor een hoofdletter: anti-Duits
  5. in combinaties van titels en beroepen: geneesheer-directeur
  6. bij aardrijkskundige namen of woorden die ervan afgeleid zijn: 's-Hertogenbosch
  7. bij letters, cijfers, andere tekens en St of Sint/sint:&-teken, 
  8. Bij woorden die anders onoverzichtelijk worden: zwart-witfoto

Slide 25 - Slide

Maak opdr. 3, p. 292
5 min.

Slide 26 - Slide

Kies de letter met de juist gespelde woorden.
A
geordend, geeerd, buiig, industrieel
B
geördend, geëerd, buiïg, industriëel
C
geordend, geëerd, buiig, industrieel
D
ge-ordend, ge-eerd, buiïg, industrieel

Slide 27 - Quiz

Noem drie gevallen waarin je een apostrof gebruikt.

Slide 28 - Open question

apostrof
  1. bij weggelaten letters: 's winters
  2. bij een weggelaten bezits-s: Lies'fiets
  3.  voorkomen van uitspraakproblemen bij meervoud en bezitsaanduiding: menu's, Anna's fiets
  4. afleidingen van letter- en cijferwoorden: vwo'er (maar havoër, want je spreekt hier de afkorting als woord uit)
  5. bij verkleinwoorden op y: pony'tje

Slide 29 - Slide

Welke woorden zijn allemaal goed gespeld?
A
Jake's jas, Cas fiets, lelie'tje, 20-+, sms'en
B
Jake's jas, Cas' fiets, leli'tje, 20+, sms-en
C
Jakes jas, Cas' fiets, lelietje, 20+, sms-en
D
Jakes jas, Cas' fiets, lelietje, 20+, sms'en

Slide 30 - Quiz

In welke zin is 'oudste' goed gespeld?
A
Jos heeft alleen ruzie met zijn óudste broer niet met zijn jongste.
B
Jos heeft alleen ruzie met zijn óúdste broer niet met zijn jongste.
C
Jos heeft alleen ruzie met zijn oudste broer niet met zijn jongste.

Slide 31 - Quiz

Maak opdr. 5, p. 294

Slide 32 - Slide

In welke zin is 'een' goed gespeld?
A
Kan één van jullie de deur dichtdoen?
B
Kan een van jullie de deur dichtdoen?

Slide 33 - Quiz

Maak opdr. 1, p. 295 

5 min. 

Slide 34 - Slide

Wanneer gebruik je letters en wanneer cijfers bij getallen?

Slide 35 - Open question

Cijfers:
  • getallen boven de twintig, behalve ronde getallen (tweehonderd, maar 53)
  • maten, gewichten, bedragen, data, adressen, rekeningnummers 

Slide 36 - Slide

Letters:
  • getallen tot en met twintig en tientallen: twintig
  • honderd, duizend, miljoen, miljard: vijftien miljard 

Slide 37 - Slide

Goed of fout?
twee januari 2021
A
goed
B
fout

Slide 38 - Quiz

Goed of fout?
tweederde
A
goed
B
fout

Slide 39 - Quiz

Breuken schrijf je los

Slide 40 - Slide

Maak opdr. 1, p. 307

Slide 41 - Slide

Wanneer schrijf je sommigen?

Slide 42 - Open question

Sommigen
Als het om mensen gaat en het woord zelfstandig in de zin staat. 


Slide 43 - Slide

Goed of fout?
Enkele leerlingen pakten hun tas al in, terwijl sommigen bleven zitten.
A
goed
B
fout

Slide 44 - Quiz

Goed of fout?
Ze begonnen alle te blaffen, omdat er vuurwerk in de buurt van het asiel werd afgestoken.
A
goed
B
fout

Slide 45 - Quiz

De meesten van de klanten dragen nu een mondkapje in de winkels.
A
goed
B
fout

Slide 46 - Quiz

De afwezigen hadden achteraf spijt dat ze de uitleg van de theorie hadden gemist, want de meeste hadden een onvoldoende voor de toets.
A
goed
B
fout

Slide 47 - Quiz

Maak opdr. 1, p. 309
5 min.

Slide 48 - Slide

Bestudeer p. 310: je krijgt een dictee

Slide 49 - Slide