Taalverzorging (2.8 les 1 en 2 ) / uitleg leestekens 1.9 (Les 1) hoofdletters 2.9

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je iPad (dicht)


Les 1
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je iPad (dicht)


Les 1

Slide 1 - Slide

Planning
  • Kort testje
  • Bekijken 1.8: 6 en 15
  • Theorie 2.8: deel 1
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 2 - Slide

Dit koude gas zou een sterke roes veroorzaken.
Wat is goed?
A
zou = hww veroorzaken = zww
B
dit = lw sterke = zn

Slide 3 - Quiz

Hij zal wel spijt hebben gehad.
Wat is goed?
A
spijt = bn hebben = zww
B
hij = psv gehad = zww

Slide 4 - Quiz

Welke trui vind je mooi, die?
Wat is goed?
A
welke = vrv je = bzv
B
die = av welke = vrv

Slide 5 - Quiz

Wederkerend werkwoord (wkww) p. 138
  • Wederkerend werkwoord is een werkwoord waar 'zich' bij de infinitief hoort. Bijvoorbeeld: zich gedragen, zich schamen.
  • Zich = wederkerend voornaamwoord (wvn)
  • Dat deel hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.
  • Let op! Wederkerend voornaamwoord heeft verschillende vormen........

Slide 6 - Slide

Vormen wederkerend voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp aan.
Weet je het niet?
Gebruik Piet!

Slide 7 - Slide

wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerig voornaamwoord is er maar 1: elkaar/elkaars.

We zien elkaar volgende week.

Slide 8 - Slide

Werkmoment
  • Opdracht 2.8: 4, 6 en 7
  • Kijk zelf na.

Welke vragen heb je?

Slide 9 - Slide

Afsluiting


Volgende les leesles
Neem je leerwerkboek deel A en je schrift ook mee.

Slide 10 - Slide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je iPad (dicht)


Les 2

Slide 11 - Slide

Planning
  • Zoek de fout
  • Herhalen telwoorden
  • Herhalen werkwoorden
  • Aan de slag / werkblad terug
  • Pauze => mentorles

Slide 12 - Slide

Zoek de fout

Wie heeft alle vetgedrukte woordsoorten gevonden?
av   hww     htw          bn              zn               zww      

Slide 13 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.

Ik heb er....
  • drie
  • zevenhonderd
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde

Ik sta als .... in de rij.
  • eerste
  • zesde
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 14 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.
Bepaald: precies
  • drie
  • zevenhonderd
Onbepaald: niet precies
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde
Bepaald: precies
  • eerste
  • zesde
Onbepaald: niet precies
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 15 - Slide

zww
  • duidelijke betekenis
  • o doet iets
  • fietsen, lopen, lezen, kijken, gaan, toestaan, opbellen, ...
kww
  • geen duidelijke betekenis
  • o is iets
  • Piet <= is => aardig
  • zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten
hww
  • nooit alleen, helpt
  • meer dan 1 ww, pv = hww

Slide 16 - Slide

Stappenplan soorten ww
  1. Onderstreep alle ww in de zin.
  2. Zet de zin in andere tijd => pv markeren.
  3. Zoek per zin belangrijkste ww => zww (doen) kww (zijn)
  4. Zijn er meer werkwoorden? => hww 

Ik kan niet fietsen.
Ik kan kampioen worden.
zijn, worden, blijven

Slide 17 - Slide

Werkmoment
Maken 2.8: 9, 11, 1 als herhaling alle woordsoorten

Werkblad terug.
lw
de het een
av
deze, die, dit, dat,
zo'n, zulk, dergelijk
vrv
wie, wat, wat voor, welke
zn
lw ervoor zetten, eigennaam, meervoud,
verkleinwoord
bn
zegt iets over zn
vz
kast / vakantie
ww
hww = pv
kww: zwabbels
zww: doen
wvn
Weet je het niet? Gebruik  Piet!

Werkwoord erbij? wkww
psv
ik, jij, hij, haar, hem, wij, ons
bzv
mijn, jouw, uw, onze
tw
hoofd => hoeveelheid
rang => rangorde
onbepaald => niet precies
bepaald => precies
wgv
elkaar/elkaars

Slide 18 - Slide

timer
5:00

Slide 19 - Slide

Mentorles
  • Hoe is het met je agenda?
  • Met welk vak ga je aan de slag? (opdracht 9 en 11 af?)
  1. Onderzoek: in groepje van maximaal 3 personen. 
  2. Onderwerp: wat weet jij van vapen?
  3. Resultaat: presentatie van wat je hebt gevonden. Dat kan op papier => poster, maar ook een PowerPoint of ...
  4. Doelgroep: ouders of medeleerlingen informeren.

Slide 20 - Slide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je iPad (dicht)


Les 1

Slide 21 - Slide

Planning
  • Nakijken opdracht 11 van 2.8
  • Uitleg nieuwe leestekens en oefenen
  • Herhalen hoofdletters en oefenen
  • Afsluiting van de les

Slide 22 - Slide

Opdracht 11 p. 142

Slide 23 - Slide

Deel 2

                           bn

Slide 24 - Slide

1.9 Leestekens (bekend p. 74)
punt                                  vraagteken                            uitroepteken

komma=> opsomming, tussen twee pv's, tussen bn
Ik houd van pizza, patat, poffertjes en pannenkoeken.
Als je veel oefent, word je een betere speller.
Een grote, mooie, rode ballon.

Slide 25 - Slide

1.9 Leestekens nieuw (p. 75)

Dubbele punt :
  1. opsomming (erna kleine letter)
  2. uitleg/voorbeeld (erna kleine letter)
  3. citaat (erna hoofdletter)

Slide 26 - Slide

Aanhalingstekens
  • citeren (letterlijk opschrijven wat iemand zegt)

'Hoi,' zei het meisje toen ze Kevin zag staan.

Kevin zei: 'Hallo.'



Slide 27 - Slide

Aanhalingstekens
  • Stukje tekst letterlijk overschrijven.
 Volgens Van Dale is citeren: 'Een passage uit andermans werk overnemen in een eigen werk, meestal met bronvermelding.'

  • Speciale aandacht voor een woord.
 Hoe spel je 'abonnee'?

Slide 28 - Slide

Werkmoment

  • Opdracht 1.9: 6 en 8.

timer
7:00

Slide 29 - Slide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 1

Slide 30 - Slide

Planning
  • Herhalen hoofdletters en oefenen
  • Lezen
  • Verwerkingsopdracht
  • Afsluiting van de les

Slide 31 - Slide

2.9 Hoofdletters (p. 148)
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter. 
  • Je begint het citaat met een hoofdletter.
 
  • Eigennamen (straten, talen, aardrijkskundige namen, merk)
  • Feestdagen en historische gebeurtenissen met hoofdletter. 


  • Namen van maanden en dagen NIET met een hoofdletter.
100 activisten
's Nachts
afleiding/samenstelling met feestdagen
=> dan niet kerstballen/ paaseieren

Slide 32 - Slide

Namen met tussenvoegsel
  • Op de bank zat meneer De Vries.
  • Mevrouw K. de Vries zat op een stoel.
  • Kees van Putten is getrouwd met hun dochter.
  • Zij heet mevrouw Van Putten-de Vries.
  • Maar ze noemt zichzelf Melanie van Putten.

Slide 33 - Slide

Werkmoment

  • Opdracht 2.9: 7 en 8.

Slide 34 - Slide

Afsluiting

Welke vragen heb je?

Volgende les: leesles

Slide 35 - Slide

Welke werkwoordsoort heeft een duidelijke betekenis?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 36 - Quiz

Een hulpwerkwoord kan in zijn eentje een gezegde vormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quiz

In een gezegde staat altijd maar
1 zww of 1 kww.
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quiz

Ik geef haar(1) haar(2) boek terug.
A
1 : psv 2: bzv
B
1: bzv 2: bzv
C
1: psv 2: psv
D
1: bzv 2: psv

Slide 39 - Quiz

'Waar, wie, wat voor' en 'welke' zijn vragende voornaamwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quiz

Heb jij je warm aangekleed?
A
jij: psv je: bzv
B
jij: psv je: psv
C
jij: psv je: wvn
D
jij: bzv je: wvn

Slide 41 - Quiz

Ik zit op de middelste rij
in de bioscoop.
Middelste =
A
bn
B
bhtw
C
ortw
D
brtw

Slide 42 - Quiz

Jij hebt echt veel schoenen!

Veel =
A
bn
B
ohtw
C
zn
D
ortw

Slide 43 - Quiz