Altijd bezig met gezond eten – je denkt de hele dag na over wat wel en niet gezond is.
Bang om iets ‘ongezonds’ te eten – je voelt je schuldig als je iets eet wat niet perfect is.
Steeds meer producten schrappen – je eet bijvoorbeeld geen suiker, vet of brood meer.
Moeilijk samen eten met anderen – je zegt etentjes of feestjes af omdat je het eten niet vertrouwt.
Lichamelijke klachten – je valt af, bent snel moe of krijgt tekorten omdat je te weinig eet.