eten en drinken 2019

eten 


Ik eet een boterham.
Zij eet tomaten.
Jij eet geen vlees.
wij eten elke dag.
Zij eten in een restaurant.
Jullie eten in huis.

drinken


Ik drink thee.
Hij drinkt water.
Zij drinkt geen melk.
Wij drinken koffie met suiker.
Zij drinken koffie zonder suiker.
Jullie drinken te veel.

1 / 29
next
Slide 1: Slide
nt2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

eten 


Ik eet een boterham.
Zij eet tomaten.
Jij eet geen vlees.
wij eten elke dag.
Zij eten in een restaurant.
Jullie eten in huis.

drinken


Ik drink thee.
Hij drinkt water.
Zij drinkt geen melk.
Wij drinken koffie met suiker.
Zij drinken koffie zonder suiker.
Jullie drinken te veel.

Slide 1 - Slide

Snijden

Ik snijd de ui
De man snijdt de groente
Wij snijden het vlees
met een mes.
Roeren

Ik roer in de pan
De vrouw roert in de soep
met de lepel

Slide 2 - Slide

In de winkel
Dag mevrouw.     Dag mevrouw/meneer. 
Goedemorgen.    Goedemorgen. 
Zegt u het maar.      Zegt u het maar. 
Een kilo tomaten         Een kilo tomaten. 
Anders nog iets           Anders nog iets? 
Nee, dat was het.          Nee, dat was het. 
Tot ziens!          Tot ziens!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

een pak .................
een kilo......................
een tube..........................
een stuk........................
een pot..........................
een blik.............................
een potje..........................
een blikje.......................
een rol ............................
een fles........................

kaas    uien
rijst
tomaten       worst     bananen 
tandpasta
mais                  beschuit
water 
soep               cola
melk      frisdrank
zout              suiker
prei

Slide 5 - Slide

Schrijf een verhaal

Slide 6 - Slide

de mais
de linzen

Slide 7 - Slide

het varken
Hij eet geen varkensvlees
het rund
Van rundvlees word je sterk.

Slide 8 - Slide

de yoghurt
Ik eet mijn yoghurt met een lepel.
de frisdrank
In frisdrank zit veel suiker.

Slide 9 - Slide

het ontbijt
iedereen moet ontbijten.
het avondeten

Slide 10 - Slide


Slide 11 - Open question

wat is dit?

Slide 12 - Open question


Slide 13 - Open question


Slide 14 - Open question


A
de tomaat
B
de komkommer
C
de sla
D
de ui

Slide 15 - Quiz


A
de sla
B
de slaa
C
de slah
D
de sle

Slide 16 - Quiz


A
bonen
B
linsen
C
linnen
D
linzen

Slide 17 - Quiz


A
de hagelslag
B
de slagelhag
C
de hagelsalg
D
de halegslag

Slide 18 - Quiz


A
de sinasappel
B
de sinaasappel
C
de appel
D
de citroen

Slide 19 - Quiz


A
de vork
B
de lepel
C
het mes
D
het bestek

Slide 20 - Quiz


A
een pak rijst
B
een bus rijst
C
een rol rijst
D
een blik rijst

Slide 21 - Quiz


A
een pak prei
B
een rol prei
C
een tube prei
D
een kilo prei

Slide 22 - Quiz


A
zij pakt de koffie
B
zij roert in de koffie
C
zij drinkt de koffie
D
zij geeft de koffie

Slide 23 - Quiz


A
hij geeft de ui
B
hij pakt de uit
C
hij snijdt de ui
D
hij roert de ui

Slide 24 - Quiz


A
het avondeten
B
het ontbijt
C
de groente
D
het fruit

Slide 25 - Quiz

klein -kleiner -kleinst
lang- langer- langst 
bang -banger- bangst
oud- ouder -oudst 
dik  - dikker-    dikst
hoog -hoger -hoogst
laag- lager -laagst
lief-liever-liefst


Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

dan    als
Hij is kleiner dan zijn zus
Dit boek is groter dan jouw boek
Die tekening is mooier dan deze.

Dit huis is even groot als dat huis.
Ik ben even oud als mijn buurvrouw.

Slide 28 - Slide

uitdrukkingen
  1. Hij luistert met een half oor
  2. Ik ben één en al oor.
  3. Hij heeft het hart niet om dat te doen
  4. Hij praat zijn mond voorbij.
  5. Hij loopt mij voor de voeten



Slide 29 - Slide