Schrijven 3.5, 4.5 en 5.5 - 3 basis

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Schrijven 3.5, 4.5 en 5.5

3 basis

Theorie schrijven 3.5

Is deze zin actief geformuleerd?

Leerlingen hebben deze reacties geschreven op de schoolwebsite.

1. ja
2. nee

Is deze zin actief geformuleerd?

Er worden kinderen door andere kinderen gepest vanwege hun kleding.

1. ja
2. nee

Is deze zin actief geformuleerd?

Door de leerlingenraad werd het voorstel voor een schooluniform afgekeurd.

1. ja
2. nee

Is deze zin actief geformuleerd?

De mentor heeft de hele klas uitgenodigd voor de WhatsAppgroep.

1. ja
2. nee

Formuleer deze zin actief:

Er wordt niet goed opgelet door de leerlingen.

Formuleer deze zin actief:

Jassen in de klas moeten verboden worden.

Formuleer deze zin actief:

De tafels worden schoongemaakt door de schoonmakers.

Theorie schrijven 4.5

Bij een instructie wordt de informatie stap voor stap gegeven.

1. waar
2. niet waar

Bij een instructie zijn de stappen aangegeven met een streepje, cijfer of bolletje.

1. waar
2. niet waar

Bij een instructie beginnen de stappen met een zelfstandig naamwoord.

1. waar
2. niet waar

Bij een instructie zijn de zinnen lang.

1. waar
2. niet waar

Bij een instructie worden signaalwoorden van volgorde gebruikt.

1. waar
2. niet waar

eerst, dan, vervolgens, ten slotte

zijn signaalwoorden van

1. opsomming
2. volgorde en tijd

Vul het juiste woord in:

Wat moet je doen als de printopdracht niet uit de printer komt?
Je moet dan ... de computer opnieuw opstarten.

1. eerst
2. vervolgens
3. daarna
4. terwijl

Vul het juiste woord in:

... je wacht tot de computer is opgestart, kijk je of de computer voldoende stroom heeft.

1. eerst
2. vervolgens
3. daarna
4. terwijl

Theorie schrijven 5.5

Een goede activerende tekst is lang.

1. waar
2. niet waar

Wat is het doel van een oproep?

1. mensen overtuigen van jouw mening
2. mensen overhalen om iets te gaan doen

Een oproep moet enthousiast geschreven zijn.

1. waar
2. niet waar

Een oproep moet een pakkende titel of slogan hebben.

1. waar
2. niet waar

Een argument moet lang zijn.

1. waar
2. niet waar

In een argument geef je aan wat jouw mening is.

1. waar
2. niet waar

Met een argument wil je de lezer overhalen om iets te gaan doen.

1. waar
2. niet waar