extra pv, wg, zinsdelen

Welkom
Tas op de grond en telefoon weg.
Pak je boeken, schrift en pen.

Leg je huiswerk   klaar

Ga lezen in jouw leesboek 
(binnen 2 minuten is het stil)
timer
2:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
Tas op de grond en telefoon weg.
Pak je boeken, schrift en pen.

Leg je huiswerk   klaar

Ga lezen in jouw leesboek 
(binnen 2 minuten is het stil)
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
8:00

Slide 2 - Slide

lesopbouw
  • lezen
  • wat weet je al?
  • doel
  • uitleg
  • zelfstandig werken + bespreken
  • afsluiting

Slide 3 - Slide

Wat weet je al?
  • Je weet wat een persoonsvorm is en hoe je deze kan vinden in een zin.
  • Je weet dat je een zin kan verdelen in in zinsdelen.
  • Je weet wat een werkwoordelijk gezegde is en hoe je deze kan vinden in een zin.

Slide 4 - Slide

Doel
Aan het eind van de les kunnen we de persoonsvorm + werwoordelijk gezegde vinden in een zin en kunnen we een zin verdelen in zinsdelen. 

Slide 5 - Slide

persoonsvorm
  • De persoonsvorm is een werkwoord.  
  • Elke zin heeft een persoonsvorm. 
  • De persoonsvorm staat in de verleden tijd of de tegenwoordige tijd.
  • De persoonsvorm staat in het enkelvoud of meervoud.
  • Als je een vraagzin maakt, staat de persoonsvorm vooraan.

Slide 6 - Slide

tijdsproef
Je zet de zin van de tegenwoordige tijd in de verleden tijd of andersom. Het woord dat veranderd is de persoonsvorm.

voorbeeld:
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Op het sportveld speelden drie jongens met elkaar.
spelen is dus de persoonsvorm.

Slide 7 - Slide

zinsdeelproef
  1. Onderstreep de persoonsvorm.
  2. Zet voor en achter de persoonsvorm een streep.
  3. Verander de volgorde van een zin en kijk welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten.
  4. Zet de zinsdeel strepen op de juiste plaats.

Slide 8 - Slide

zinsdeelproef

Deze medaille verdienden wij vorig jaar.


Deze medaille I verdienden I wij vorig jaar.

Vorig jaar verdienden wij deze medaille.

Wij verdienden deze medaille vorig jaar.


Deze medaille I verdienden I wij I vorig jaar.



Slide 9 - Slide

werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden in een zin zijn samen het

werkwoordelijk gezegde.


Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit:

  • alleen de persoonsvorm
  • persoonsvorm + alle andere werkwoorden

Slide 10 - Slide

stappenplan werkwoordelijk gezegde
  1. Onderstreep de persoonsvorm.
  2. Verdeel de zin in zinsdelen.
  3. Zet wg (=werkwoordelijk gezegde) boven de persoonsvorm.
  4. Zet wg boven de andere werkwoorden.

Slide 11 - Slide

zelfstandig werken
blz. 44
opdracht 2
opdracht 3
opdracht 5 (of 6+7)
opdracht 8


Slide 12 - Slide

opdracht 3
  1. Een vrouw uit Engeland / was / wanhopig.
  2. Ze / verloor / haar trouwring.
  3. Drie weken later / liep / ze / met haar hond / in het park.
  4. De hond / vond / de ring / in het gras.
  5. De vrouw / was / erg blij.
  6. Ze / gaf / haar hond /  een lekker hondenkoekje.

Slide 13 - Slide

opdracht 5
  1. Dat boek / lees / ik / voor de tweede keer.
  2. De vrienden van Paul / organiseren / een feestje.
  3. Hij / geeft/ een mooie bos bloemen/  aan zijn vrouw.
  4. Ik/  ga / al jaren / individueel / op vakantie.
  5. Sinds wanneer / gaat / hij / naar de sportschool?

Slide 14 - Slide

opdracht 8
  1. In Londen is een snoephotel geopend.
  2. Je kunt er maar één nachtje slapen.
  3. Daarna wordt het weer afgebroken.
  4. De muren zijn bedekt met marsepein.
  5. Je kunt een bad met popcorn nemen.
  6. Het gaat om een nieuw soort suiker.
  7. De fabrikant wil de mogelijkheden laten zien.

Slide 15 - Slide

afsluiting
PV: Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?
WW: Hoe vind je het ww in een zin?
Zinsdelen: Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?

Slide 16 - Slide