BSR 31/3 2t Lezen §6 feit, mening, standpunt, argument afronding

  • Kijk het huiswerk na (in tweetallen).
  • Klaar? Verder in je leesboek of verder 
    werken aan paragraaf 1.6. 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Startopdracht:
timer
10:00
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  • Kijk het huiswerk na (in tweetallen).
  • Klaar? Verder in je leesboek of verder 
    werken aan paragraaf 1.6. 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Startopdracht:
timer
10:00

Slide 1 - Slide

  • Je kunt feiten en meningen van elkaar onderscheiden.
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten en argumenten in een tekst.
  • Je kunt zelf argumenten formuleren.
Lesdoelen

Slide 2 - Slide

In deze les:
  • Huiswerk bespreken.
  • Feit, mening, standpunt en argument herhalen.
  • Opdracht 8 maken en nakijken.
  • Oefentoets en fictieopdracht.
  • Checken en afronden.

Slide 3 - Slide

De belangrijkste informatie in een tekst of een video noem je hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is, zijn bijzaken.
Een bijzaak is een toelichting (meer informatie
of uitleg) of een voorbeeld. 

Signaalwoorden waaraan je kunt zien dat er een toelichting of een voorbeeld volgt, zijn: zo, onder andere, dat wil zeggen, je moet daarbij denken aan, met andere woorden, neem nou, bijvoorbeeld en zoals.
Hoofd- en bijzaken

Slide 4 - Slide


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 5 - Slide


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 6 - Slide

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 7 - Slide

Nakijken: 
opdracht 7
blz. 40-41.

Slide 8 - Slide

'Mensen die in eigen land op vakantie gaan, moeten 500 euro krijgen van de overheid.'
A
eens
B
oneens

Slide 9 - Quiz

'Je moet je verplicht verdiepen in de cultuur van het vakantieland waar je naartoe gaat.'
A
eens
B
oneens

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Video

Wat wil de burgemeester bereiken met haar actie?

Slide 12 - Open question

Aan het einde van het filmpje hoor je verschillende meningen. Wat vind jij van massatoerisme?
Noem een argument bij je mening.

Slide 13 - Open question

Lezen: tekst 5 op bladzijde 41-42.

Slide 14 - Slide

Wat?
Cursus 1 §6 Feit, mening, standpunt en argument. Opdracht 8 op bladzijde 41-42.
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg op blz. 37..
Tijd
Vijf minuten.
Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets in de toetsweek.
Klaar?
Lees alvast de vragen van opdracht 9 op blz. 42.
Oefenen
timer
7:00

Slide 15 - Slide

Bespreken: 
opdracht 8
blz. 41.

Slide 16 - Slide


Lees de vragen van opdracht 9 (blz. 42).

Slide 17 - Slide

We lezen samen de tekst van de oefentoets. 

Slide 18 - Slide

Wat?
De vragen van de oefentoets.
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift. De vragen staan bij het huiswerk van de les van dinsdag. De tekst heb je gekregen. 
Hulp
De theorie in je boek, de 4 B's en het oogje.
Tijd
Timer.
Klaar?
Verder in je leesboek.
Samenvatting maken.
Oefenen met paragraaf 1.7.
timer
15:00
(Ver)werken

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

  • Je hebt de stof van Lezen periode 1 herhaald.
  • Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.
  • Je kunt bepalen wat de kernzin van een alinea is.
Lesdoelen

Slide 22 - Slide

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 23 - Drag question

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ta: qjffs
u2tb: sgmrx
u2ta: dqymz

Slide 24 - Slide