INDEFINIDO

1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aan het einde van deze les kan je: 
  • De tijdsaanduidingen die met indefinido te maken hebben herkennen
  • een aantal vormen van de indifinido herkennen en gebruiken 

Slide 2 - Slide

Verleden tijd in het Nederlands:
Onvoltooid verleden tijd o.v.t. = INDEFINIDO - IMPERFECTO
Jan fietste naar huis. Daarna at hij een boterham. 

Voltooid tegenwoordige tijd v.t.t.   = PERFECTO
Jan is naar huis gefietst. Hij heeft daarna een boterham gegeten.

Slide 3 - Slide

INDEFINIDO 
De indefinido wordt gebruikt voor gebeurtenissen die op een bepaald moment in het verleden plaatsvonden. Deze gebeurtenissen zijn afgesloten en hebben voor de spreker geen verband met het heden. 

Ayer hablé con mi abuelo sobre las clases en línea. 
Gisteren praatte ik met mijn opa over de online lessen. 
Ik heb gisteren met mijn opa over de online lessen gesproken. 

Slide 4 - Slide

Tijdsaanduidingen Indefinido

Ayer  /  gisteren
La semana pasada   /  afgelopen week
El domingo / zondag 
En 2002  /  in 2002 
Hace tres años  /  drie jaar geleden 
La última vez  /  de laatste keer 

Slide 5 - Slide

gisteren
in 2002
afgelopen/vorige week
de laatste keer
drie jaar geleden
Ayer 
la última vez
Hace tres años
la semana pasada
En 2002

Slide 6 - Drag question

Slide 7 - Video

De vervoeging
HABLAR                       COMER                VIVIR 
hablé                             comí                     viví
hablaste                       comiste              viviste
habló                             comió                  vivió 
hablamos                    comimos            vivimos
hablasteis                   comisteis           vivisteis
hablaron                      comieron           vivieron

Slide 8 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de indefinido in. "Ayer yo (habler) con mis abuelos.
A: hablé B: hablaste C: habló D: hablamos
A
hablé
B
hablaste
C
habló
D
hablamos

Slide 9 - Quiz

Tú (comer) pizza ayer, ¿verdad?
A: comí B: comiste C: comió D: comimos
A
comí
B
comiste
C
comió
D
comimos

Slide 10 - Quiz

Del 2015 al 2019 Juan (vivir) en Madrid.
A: viví B: visite C: vivió D: vivimos
A
viví
B
viviste
C
vivió
D
vivimos

Slide 11 - Quiz

La semana pasada nosotros (visitar) a los abuelos.
A: visité B: visitaste C: visitó D: visitamos
A
visité
B
visitaste
C
visitó
D
visitamos

Slide 12 - Quiz

Hola chicos, (aprender) español en las vacaciones pasadas?
A: aprendí B: aprendió C: aprendimos D: aprendisteis
A
aprendí
B
aprendió
C
aprendimos
D
aprendisteis

Slide 13 - Quiz

Ayer mis amigos (escribir) muchos mensajes por WhastApp.
A: escribió B: escribimos C: escribisteis D: escribieron
A
escribió
B
escribimos
C
escribisteis
D
escribieron

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide