1.7 En, maar, want, dus, of
Je kan ook 2 hoofdzinnen aan elkaar maken.
De kat springt op de tafel en hij steelt mijn vlees.
Ik moet morgen werken, maar ik heb geen zin.
Mijn vader eet het liefst spaghetti, want mijn moeder maakt dit goed klaar.
Onze honden zwemmen graag in de zee, dus we gaan vaak naar het strand.
Ik ben heel moe, dus ik ga naar bed.