Week 38 A2 Ne

PROGRAMMA WEEK 38
Les 1: Taal par. 5: beeldspraak (blz 98/99) uitleg + opdracht 1-4
Les 2: Taal par. 6: uitdrukking en collocaties (blz 100/101)
uitleg en opdracht 1-4
Les 3: klassikaal lezen: 'Wij zijn de Bickers"

1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

PROGRAMMA WEEK 38
Les 1: Taal par. 5: beeldspraak (blz 98/99) uitleg + opdracht 1-4
Les 2: Taal par. 6: uitdrukking en collocaties (blz 100/101)
uitleg en opdracht 1-4
Les 3: klassikaal lezen: 'Wij zijn de Bickers"

Slide 1 - Slide

VANDAAG
Les 1: 
Huiswerk nakijken: opdracht 1-4 van par. 4 (blz 96/97)
Daarna: uitleg par. 5: Beeldspraak




Huiswerk: opdracht 3Taal par. 5: beeldspraak (blz 98/99) uitleg + opdracht 1-4


Slide 2 - Slide

Beeldspraak
Stijlfiguur waarbij er figuurlijke taal wordt gebruikt.


Taal 5: Beeldspraak
 
= Stijlfiguur waarbij er figuurlijke taal wordt gebruikt.

Slide 3 - Slide

LETTERLIJK OF FIGUURLIJK?

De cake heeft te lang in de oven gestaan. Nu is hij verbrand.

Als John niet meteen zijn zin krijgt, reageert hij aangebrand.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Onze lerares geeft uitleg over hoe we een artikel moeten schrijven. Ik heb goed naar haar uitleg geluisterd, zodat ik voor de toets een voldoende kan halen.
A
Iets in je oren knopen.
B
Iets uit je duim zuigen.
C
Iets met de grond gelijk maken
D
Iets aan de grote klepel hangen

Slide 6 - Quiz

Beeldspraak
Stijlfiguur waarbij er figuurlijke taal wordt gebruikt.


DOEL van deze uitleg: 
Na deze les weet ik (weer) wat een vergelijking, een metafoor en een personificatie zijn

Slide 7 - Slide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b). Een paar voorbeelden:
– De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
– Zijn hoofd (o) lijkt wel een varkenskop (b); er zit zowat geen haar meer op.
– Wat een boom (b) van een kerel (o)! 
– Het leven (o) is net een krentenbol (b), met af en toe een hard stukje.

Het object is iets uit de werkelijkheid, bijvoorbeeld de winnaar van de talentenjacht. Het beeld is iets waar het object op lijkt, bijvoorbeeld een pauw.
Om object en beeld met elkaar te verbinden, gebruik je: als (een) …, lijkt wel (een) …, zo … als (een) ..., een … van (een) …, … is net ….

Slide 8 - Slide

Wat is het object in de volgende vergelijking?

Koen is zo sterk als een os.
A
Koen
B
Os

Slide 9 - Quiz

Wat is het beeld in de volgende vergelijking?

Jouw nichtje is zo knap als een barbiepop.
A
Jouw nichtje
B
Een barbiepop

Slide 10 - Quiz

Metafoor
Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt dan het object helemaal door het beeld;
in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
– Zullen we die olifant eens beklimmen?

Metaforen komen vaak voor als spreekwoord:
– Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
Dit betekent: Pas nadat er iets fout is gegaan, neemt men maatregelen.

– Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Dit betekent: Je mag niet klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt.

Slide 11 - Slide

Wat is in de volgende zin de metafoor?

De camping bevond zich aan de voet van de berg.

Slide 12 - Open question

Wat is de volgende zin de metafoor?
Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.

Slide 13 - Open question

Personificatie
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen:
– De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
– De toekomst lacht me tegemoet.

Een metafoor en een personificatie zijn – net als een vergelijking – vormen van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

Slide 14 - Slide

Wat is in de volgende zin de personificatie?

Die Citroën uit 1980 kwam hoestend en proestend op gang.
A
Die Citroën
B
Kwam hoestend en proestend op gang
C
Uit 1980

Slide 15 - Quiz

Wat is in de volgende zin de personificatie?

Onze tuin snakt naar regen

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Video

Wat gaan we nu doen?
Boek pakken: paragraaf 5 - beeldspraak (op blz 98/99) 
Opdracht 1,2,4 in opdracht met je buurmens (die NAAST je)
Opdracht 1,2,4, bespreken
Huiswerk:  Taal par. 5: beeldspraak opdracht 3 (blz 98/99)

Slide 18 - Slide

PROGRAMMA WEEK 38
Les 2:
Huiswerk nakijken ( Taal par. 5: beeldspr. opdracht 3 (blz 98/99))
Taal par. 6: uitdrukkingen en collocaties (blz100/101)
uitleg + opdracht 1,2,3,4  
DOEL: uitdrukkingen en collocaties (her)kennen

Slide 19 - Slide

Uitdrukkingen: spreekwoorden/gezegdes
       Spreekwoord is een hele/vaste zin. Verandert niet. 
       Gezegde is een deel van een zin. Je moet er iets aan 
       toevoegen. Bijv.: "De congiërge trekt aan de bel".         
       Allebei figuurlijk taalgebruik

Slide 20 - Slide

Lees de tekst

Dit verhaal zuig ik uit mijn duim.


De twee vriendinnen Yvonne en Lynn kunnen meestal heel goed samen door één deur. Ze steunen elkaar door dik en dun.

Ze hebben ruzie als er een van de twee met het verkeerde been uit bed is gestapt. Dan is niets goed en maken ze van een mug een olifant. Gelukkig gaat dat snel voorbij en is alles weer koek en ei. De vriendinnen zitten niet bij elkaar onder de plak.

Slide 21 - Slide

Collocaties
Vaste combinaties van woorden noemen we collocaties.
- ZN met vast WW; 'een besluit nemen'
- Uitdrukkingen met WW; 'de boventoon voeren' (=uitdrukking)
- Uitdrukkingen zonder WW; 'een doorn in het oog'
- Uitdrukkingen met woordpaar; 'pais en vree'
- Uitdrukkingen met woordpaar én vast WW; 
   'kant noch wal raken' (=uitdrukking)

Slide 22 - Slide

Collocaties: vul aan + leg uit...
drijven / hakken / stoppen / lopen / springen

in de doofpot.....
uit je vel.....
op rolletjes.....
in de pan.....
in het nauw.....

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Wat gaan we nu doen?
Boek pakken: paragraaf 6 - uitdrukkingen en collocaties
(op blz 100/101) LET OP!! 10 minuten IN STILTE werken
opdracht 1.4 en 1.5 + bespreken
huiswerk: opdracht 3 en 4 

timer
10:00

Slide 25 - Slide

Klassikaal lezen
Wij zijn de Bickers!

*Vragen over hfdst. 1 t/m 4
*1 hoofdstuk voorlezen (ombeurten)
*na elk hoofdstuk 2 woorden of zinnen opschrijven=summary
*toetsvraag over boek in 1e GS toets in wk 48!
*HUISWERK VOLGENDE WEEK VRIJ.: HFDST 5 T/M 9 UIT

Slide 26 - Slide