6.2 Grammatica - voegwoorden samengestelde zinnen

6.2 Grammatica
enkelvoudige zinnen
samengestelde zinnen
voegwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NedMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

6.2 Grammatica
enkelvoudige zinnen
samengestelde zinnen
voegwoorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Enkelvoudige zin
Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm (pv). 

Voorbeeld: Tot laat in de avond dansten (pv) de leerlingen op het schoolplein.

Slide 3 - Slide

Samengestelde zin
Een samengestelde zin is een zin met twee of meer persoonsvormen
Voorbeeld: De scooter van Klaas werd (pv) gestolen, toen hij een broodje kocht (pv).

              Tip: verander de zin van tijd. De werkwoorden die     veranderen zijn persoonsvormen.

Slide 4 - Slide

Hoeveel persoonsvormen staan er in onderstaande zin?
Door het donkere bos liepen vreemde, groen geverfde mannetjes.
A
1
B
2
C
3

Slide 5 - Quiz

Hoeveel persoonsvormen staan er in onderstaande zin?
Wil je een ijsje of wil je een kaassoufflé?
A
1
B
2
C
3

Slide 6 - Quiz

Hoeveel persoonsvormen staan er in onderstaande zin?
Het kaassouffleetje dat ik gisteren at, was niet echt lekker, doordat het niet gaar was.
A
1
B
2
C
3

Slide 7 - Quiz

Voegwoorden
Samengestelde zinnen zijn vaak aan elkaar geplakt met een voegwoord, zoals en, maar, want, omdat, terwijl, doordat. Het voegwoord kan ook aan het begin van de zin staan.

Slide 8 - Slide

Hieronder staan drie voegwoorden.
Kun jij de drie voegwoorden vinden?
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 9 - Quiz

Vul het goede voegwoord in.
Ik drink geen koffie, .... wel thee.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 10 - Quiz

Ik drink geen koffie, .... daar krijg ik maagpijn van.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 11 - Quiz


"Zie me lachen elke keer als ik van stage loop
… klappen ze voor mij of voor mijn ego?"
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 12 - Quiz

Maak van twee zinnen één zin.

Ik ga niet zwemmen. Ik ben verkouden.

Slide 13 - Open question

Maak van twee zinnen één zin.

Ik kom wel. Ik kan niet lang blijven.

Slide 14 - Open question

Maak van twee zinnen één zin.

Zullen we lopen? Zullen we met de bus gaan?

Slide 15 - Open question