Les 2 Zeespiegel

• Basisschool

Zeespiegel les 1

Doel

Ik weet wat signaalwoorden zijn. 

Ik kan verbanden leggen bij de signaalwoorden

Kijkvraag

Schrijf de kernwoorden op bij het filmpje. 

Welk voorbeeld wordt er in het filmpje genoemd.  

Signaalwoorden

Kijk naar de groene woorden

Schrijf op wat er mee wordt bedoeld. 

Is er een tegenstelling? Schrijf dan op wat de tegenstelling is in de tekst. 

Werk met je maatje. 

Lezen

Rudi en de zee

Lees de tekst

Welke titel past het beste bij alinea: De volgende ochtend gaat papa......?

1. Rudi"s vader weet alles van water.
2. Tuvalu wordt steeds kleiner.
3. Ze leren Rudi snorkelen.
4. Het is vakantie op Tuvalu.

Het valt hem op dat het overal erg..........is.
Wat moet er op de lege plek komen?

1. vies
2. droog
3. schoon
4. nat

Er komen geen toeristen meer naar Tuvalu en zo wordt de bevolking steeds.....................
Wat moet er komen op deze plek?

1. armer
2. rijker
3. gelukkiger
4. groter

Dan is Tuvalu verdwenen en moet iedereen.........zijn.
Wat moet er op deze plek staan?

1. thuis
2. verhuisd
3. buiten
4. wakker

Welke zin in niet waar?

1. De zee komt steeds hoger.
2. De akkers staan onder het water.
3. Er komen toeristen naar het eiland.
4. De bevolking wordt armer.