spelling

Meervouden op -en en -s
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Meervouden op -en en -s

Slide 1 - Slide

Sterke werkwoorden veranderen wèl van klank in de verleden tijd 
lopen - liepen

beginnen - begonnen

brengen - brachten

Slide 2 - Slide

Meervoud

Veel zelfstandige naamwoorden hebben meervoud op -en


lamp - lampen

mes - messen

weg - wegen

kaas - kazen

Slide 3 - Slide

1. Meervoud op -en
Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten

lamp + en = lampen

boer + en = boeren

dans + en = dansen

lot + en = loten

Slide 4 - Slide

2. Meervoud op -en

Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen,

want je hoort een korte klank

klas = klassen

bak = bakken

bed = bedden

Slide 5 - Slide

3. Meervoud op -en

Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen,

want je hoort een lange klank

schaar = scharen

been = benen

sloot = sloten

Slide 6 - Slide

4. Meervoud op -en

Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v

raaf = raven

brief = brieven

golf = golven

Slide 7 - Slide

5. Meervoud op -en

Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z

baas = bazen

huis  = huizen

mees = mezen

Slide 8 - Slide

6 Meervoud op -s
Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten.


  • tafel-tafels
  • computer-computers
  • infectie-infecties

Slide 9 - Slide

Meervoud op -'s 
Soms moet je een apostrof (')  voor de s schrijven. Dat doe je bij woorden die eindigen op i-o-u-a-y. Deze letters zijn klinkers.
Deze klinkers zitten in het zinnetje:

IK    HOU     VAN     YS

Slide 10 - Slide

Meervoud van afkortingen
Als je van een afkorting het meervoud wilt maken, dan doe je dat door ook een  's   achter de afkorting te zetten.
  • dvd's
  • BMW's
  • tv's
  • F16's

Slide 11 - Slide

Lopen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 12 - Quiz

Rennen is
A
een sterk werkwoord
B
een zwak werkwoord

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van
OLIFANT
A
olifantjes
B
olifantje
C
olifanten
D
olifantten

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van
KOEKENPAN
A
pannenkoek
B
pannenkoeken
C
koekenpannen
D
koekenpanen

Slide 15 - Quiz

Wat is het meervoud van
KAAS
A
kaazen
B
kazen
C
kaasen
D
kasen

Slide 16 - Quiz

Wat is goed?
A
geintjes
B
geintje's

Slide 17 - Quiz

Wat is goed?
A
cameras
B
camera's

Slide 18 - Quiz

Wat is goed?
A
machines
B
machine's

Slide 19 - Quiz

Wat is goed?
A
kabels
B
kabel's

Slide 20 - Quiz

Wat is goed?
A
rallys
B
rally's

Slide 21 - Quiz

Wat is goed?
A
garages
B
garage's

Slide 22 - Quiz

Wat is goed?
A
solos
B
solo's

Slide 23 - Quiz

Wat is goed?
A
menus
B
menu's

Slide 24 - Quiz

Wat is goed?
A
tvs
B
tv's

Slide 25 - Quiz

Wat is goed?
A
djs
B
dj's

Slide 26 - Quiz