Domein E + F

Examentraining
Domein E
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 34 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Examentraining
Domein E

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesopbouw
1. herhaling theorie domein E en F
2. samen oefenen tussendoor
3. oefenopgaves maken

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Ruilen over de tijd

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Stroomgrootheid (periode)
voorraadgrootheid (nu)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Ruilen over de tijd
Intertemporele ruil

Ruilen over de tijd betekent consumptie nu vervangen door consumptie in de toekomst (of andersom).

Prijs van tijd bij lenen/sparen?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Inflatie / deflatie
  • Het stijgen van de prijzen is inflatie


  • Het dalen van de prijzen in deflatie 

Slide 6 - Slide

Voorbeeld vragen aan de klas:

Als een fiets eerst €100,- kost de prijs stijgt naar € 200,- Is het Inflatie of deflatie

En Als een telefoon eerst €500 kost en nu € 400 is het Inflatie of deflatie
Reele rente
Nominale rente index
Reele rente index =   -------------------------   x 100                                                                              Prijsindex                                                                                    

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

De Vermogensmarkt

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

contante/eindwaarde?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Eindwaarde
Voor de berekening van de eindwaarde bij samengestelde interest (rente) kan je de onderstaande formule gebruiken. 



EW(n) = eindwaarde na een aantal perioden n
K = beginkapitaal
i = interestpercentage (interestpercentage/100)
n= aantal perioden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Contante waarde (1)
Je kunt ook terugrekenen. Welk bedrag moet ik nu op mijn rekening zetten om over een aantal jaar een bepaald bedrag te krijgen?
  • Beginwaarde = contante waarde

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

De AOW
  • De AOW is geregeld in de Algemene ouderdomswet (AOW).
  • De AOW is gebaseerd op het omslagstelsel.
  • Een omslagstelsel is gevoelig voor veranderingen in de      bevolkingsopbouw.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Kapitaaldekkingsstelsel
Een pensioenfonds (bedrijfspensioen) werkt volgens het kapitaaldekkingsstelsel.

De werkenden van nu betalen premie voor hun eigen pensioenuitkering voor later.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Waardevast of welvaartsvast
Een pensioen is waardevast of welvaartsvast. 

Waardevast --> Uitkeringen die aangepast worden aan de inflatie

Welvaartsvast --> Uitkeringen die de loonontwikkeling volgen 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Begrotingssaldo 
Begrotingssaldo = Verschil tussen verwachten inkomsten en uitgaven.
Begrotingstekort= Meer uitgaven dan inkomsten.
Begrotingsoverschot =
Meer inkomsten dan uitgaven. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Staatsschuld
  • Staatsschuld
  • Nederland 2020: 
  •      Schuld: €491mld
  •      Bbp: €778mld 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Het groei en stabiliteitspact

Het groei en stabiliteitspact bestaat uit een aantal voorwaarden waaraan de lidstaten moeten voldoen om de inflatie te beperken.

Belangrijkste voorwaarden:
- staatsschuld mag niet boven 60% van het BBP uitkomen
- financieringstekort mag niet meer dan 3% van het BBP bedragen.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Samen oefenen
1. Je hebt een spaarrekening waarop 1,2% samengestelde interest(rente) per jaar wordt gegeven. Je hebt op 1-1-2000 een bedrag van €5000 op deze spaarrekening gezet. Hoeveel geld staat er eind 2021, nadat de rente van 2021 is bijgeschreven op je spaarrekening? 
2. Op 1-1-2050 ga je met pensioen. Je wil je pensioen dan in 1 keer uit
laten keren en verwacht dan €250.000 te ontvangen. Hoeveel is die
uitkering van €250.000 op 1 januari 2022 waard, als je rekent met
een rente van 0,8% per jaar.  

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Oplossingen
1. Eindwaarde = €5000 x (1 + (1,2 : 100))^22
Eindwaarde = €5000 x (1,012)^22
Eindwaarde = €6.500,42
2. Contante waarde = €250.000 : (1 + (0,8 : 100))
^28
Contante waarde = €250.000 : (1,008)^28
Contante waarde = €200.006,96

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Examentraining
Domein F

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Speltheorie

Producenten en consumenten moeten veel keuzes maken

We gebruiken in de economie vaak economiespellen om een echte situatie in theorie na te bootsen.

Dit heet speltheorie.


wiskundige manier om keuzeproblemen op te lossen. Gaat over gedrag van mensen. We gaan uit van rationeel gedrag



Slide 21 - Slide

This item has no instructions

simultaan / sequentieel spel
Simultaan spel: spelers moeten gelijktijdig hun actie bepalen.

Bij een sequentieel spel nemen de spelers na elkaar een beslissing. De eerste speler heeft daarbij wellicht voordeel, omdat hij rekening kan houden met de reactie van de andere speler.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Spelers kiezen gelijktijdig
Eén speler kiest eerst
opbrengstenmatrix (simultaan spel)
spelboom (sequentieel spel)
Wat moet je kennen?

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

DOMINANTE STRATEGIE
Een dominante strategie is een strategie die een partij het beste resultaat oplevert, onverschillig de keuze van de andere partij.


Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Het nash-evenwicht​
Wat is het nash-evenwicht?

Een Nash-evenwicht is een situatie binnen de speltheorie waarbij geen enkele speler zijn opbrengst kan verbeteren door eenzijdig een andere keuze te maken.​

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Gevangenendilemma
Dominante strategie? Sub optimale uitkomst?

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Uitwerking gevangenendilemma
Bedrijf 1: Als bedrijf 2 zijn prijs verlaagt kan bedrijf 1 het beste kiezen voor prijs verlagen (winst 310 ipv 300). Als bedrijf 2 kiest voor prijs gelijkhouden dan kan bedrijf 1 het beste kiezen voor prijs verlagen (winst 420 ipv 330). Dus ongeacht wat bedrijf 2 doet bedrijf 1 kan het beste kiezen voor prijs verlagen want dat levert in beide situaties het meeste op.
Bedrijf 2: Als bedrijf 1 zijn prijs verlaagt kan bedrijf 2 het beste kiezen voor prijs verlagen (winst 410 ipv 400). Als bedrijf 1 kiest voor prijs gelijkhouden dan kan bedrijf 2 het beste kiezen voor prijs verlagen (winst 520 ipv 450). Dus ongeacht wat bedrijf 1 doet bedrijf 2 kan het beste kiezen voor prijs verlagen want dat levert in beide situaties het meeste op.
Conclusie: beide bedrijven hebben een dominante strategie voor prijzen verlagen maar dit is de sub-optimale utikomst want de winst voor beide bedrijven zou hoger zijn bij prijs gelijkhouden

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Spelboom, sequentieel spel

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Externe effecten
Extern effect: Een gevolg van vraag of aanbod waar geen prijs voor wordt betaald. 

Negatieve externe effecten: Extern effect waarbij de welvaart daalt.

Positieve externe effecten: Extern effect waarbij de welvaart groeit. 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Collectieve Goederen
Collectieve goederen worden door de overheid gemaakt en zijn voor iedereen beschikbaar.
  • Politie.
  • Brandweer.
  • Leger.
  • Zorg.
  • Infrastructuur.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Gevangendilemma
collectieve dwang
Meeliftersgedrag
Rationeel gedrag
zelfbinding
Er is sprake van zelfbinding als een partij vrijwillig afwijkt van zijn dominante strategie.

Bij zelfbinding ‘bindt’ een partij zich vrijwillig aan het maken van een bepaalde keuze.
Zelfbinding kan op allerlei manieren, maar wordt voor de tegenpartij pas geloofwaardig wanneer er kosten verbonden zijn aan het niet-uitvoeren van de voorgenomen strategie.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Verzonken kosten

Verzonken kosten zijn kosten die al gemaakt zijn en niet kunnen worden teruggedraaid vanwege het specifieke karakter van de uitgave.

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Berovingsprobleem
 Door verzonken kosten / specifieke investering ontstaat een berovingsprobleem. Degene die een specifieke investering heeft gedaan, wordt ‘chantabel’. Een ander kan dreigen deze persoon te ‘beroven’ van zijn investering. 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Opgave maken
Opgave 4 Prijsbeleid in de verf gezet
Opgave 2 Pensioenleeftijd
Opgave 4 Strijd om startups

Slide 34 - Slide

This item has no instructions