boekenpitch 3vwo

De opdracht
Voor een uitgever moet jij een boek promoten bij potentiële lezers. Je doelgroep bestaat uit jongeren van jouw leeftijd. Het (jeugd-)boek dat je gaat promoten, is jou laatst gelezen boek.

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

De opdracht
Voor een uitgever moet jij een boek promoten bij potentiële lezers. Je doelgroep bestaat uit jongeren van jouw leeftijd. Het (jeugd-)boek dat je gaat promoten, is jou laatst gelezen boek.

Slide 1 - Slide

De vorm
Je promoot je boek door middel van een filmpje dat minimaal 1 minuut en maximaal 2 minuten duurt. Je stuurt het filmpje ter beoordeling naar Classroom, maar je moet er rekening mee houden dat de docent het filmpje later ook aan de klas kan laten zien. 

Slide 2 - Slide

Inhoud presentatie
1   Start met een aandachtstrekker.
2  Je vertelt heel kort waar het verhaal over gaat (uiteraard zonder de plot te verraden!) en je zet uiteen hoe de tijd verloopt in het boek.​

3 Je vertelt wat het perspectief is in het boek, wat de motieven zijn en wat het thema van het boek is. 

4 Je maakt duidelijk waarom het publiek dit boek moet lezen. Geef hier ook argumenten bij. Natuurlijk mag je ook minpunten noemen, maar het is een boekPROMOTIE! Het doel hiervan is dus om het publiek te activeren en het boek te laten lezen.

Slide 3 - Slide

Presenteren
  • Denk aan je spreektempo, het volume en de verstaanbaarheid. 
  • Laat je verhaal goed aansluiten bij de beelden (fragmenten, illustraties, foto’s enz.) die je in het filmpje laat zien. 
  • Creatief zijn wordt gewaardeerd, maar je creativiteit mag niet ten koste gaan van de inhoud van het filmpje.

Slide 4 - Slide

Becijfering​

Het filmpje wordt beoordeeld op de inhoud en op de vormgeving van het filmpje. Bij dat laatste zijn de beelden, de wijze van presenteren en jouw creativiteit van belang

Slide 5 - Slide

Thema
Het onderwerp van een verhaal kun je vaak in een woord aangeven, bijvoorbeeld liefde, vriendschap, reizen of oorlog. 
Als je nauwkeuriger wilt vertellen waar een verhaal over gaat, heb je meer woorden nodig. Je gebruikt een hele zin om het thema, de hoofdgedachte van een verhaal, weer te geven, bijvoorbeeld: ‘Het is heerlijk om verliefd te zijn, maar soms blijft liefde onbeantwoord’.
Terugkerende aspecten hebben vaak met het thema te maken. Zo’n terugkerend aspect in een verhaal heet een motief. Door motieven ontstaat een patroon in het verhaal.




Slide 6 - Slide

Zo bepaal je het thema van een boek


  1. Bekijk de titel en het omslag.
  2. Lees het motto (als dat er is, zie begin van je boek).
  3. Stel het onderwerp vast.
  4. Stel vast op welke manier personages, gebeurtenissen en ruimtes met elkaar te maken hebben. Waar draait het verhaal om?
  5. Kijk welke aspecten van het onderwerp herhaald worden: zoek dus de motieven.
  6. Lees de afloop van het verhaal nauwkeurig.

Slide 7 - Slide

motief
Een motief is een terugkerend aspect in een verhaal. Door motieven ontstaat een patroon in het verhaal. Motieven hebben vaak met het thema te maken.
We onderscheiden:
– abstracte motieven, zoals toeval, liefde, haat, verraad, angst, schuld en boete, wraak.
– leidmotieven: zinnen of grotere fragmenten in een verhaal, die in ongeveer dezelfde formulering meermalen terugkomen. Een leidmotief kan ook een concreet, tastbaar voorwerp zijn.
– klassieke motieven, ook wel literair-historische motieven genoemd. Een klassiek motief is alleen te herkennen als je het oorspronkelijke verhaal kent. Bekende klassieke motieven zijn het oedipusmotief en het orpheusmotief.
Er is sprake van het oedipusmotief als de hoofdpersoon zijn vader haat en heel geliefd wil zijn bij zijn moeder. Dit verwijst naar het verhaal van koning Oedipus die zijn vader doodde en met zijn moeder trouwde (overigens zonder dat hij wist dat het om zijn vader en moeder ging).
Er is sprake van het orpheusmotief als de hoofdpersoon op zoek gaat naar een verloren geliefde. Dit verwijst naar het verhaal van de zanger en lierspeler Orpheus, die een (mislukte) poging deed om zijn gestorven geliefde Eurydice terug te halen uit de onderwereld.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Vertelde tijd

De vertelde tijd is de tijdsduur die in het verhaal wordt beschreven. Schrijvers vatten vaak een onbelangrijke periode in enkele woorden samen. Dat heet versnelling. Met een tijdsprong slaat de schrijver een stuk tijd over. Ook kan de schrijver een gebeurtenis langzamer beschrijven dan deze in de werkelijkheid zou duren. Dat heet vertraging.

Slide 10 - Slide

De verteltijd
Verteltijd is de tijd die de lezer nodig heeft om een verhaal(fragment) te lezen (vandaar ook de termen ‘leestijd’ of ‘tijd van realisatie’). De verteltijd wordt meestal uitgedrukt in het aantal pagina’s of woorden

Slide 11 - Slide

Tijd: chronologisch of niet?
Chronologie of chronologisch is de volgorde van de gebeurtenissen in de tijd. Een tijdlijn en een kalender zijn manieren om de chronologie weer te geven. In een verhaal dat chronologisch is opgebouwd, spelen de gebeurtenissen zich achter elkaar af. Dat betekent dat er geen flashbacks in het verhaal zitten.

Slide 12 - Slide

Flashback
Flashback is een techniek die in de literatuur en in de film veelvuldig wordt toegepast. De lezer of kijker wordt tijdens een flashback mee teruggenomen in het verleden, vaak met het doel de situatie in het heden te verklaren of daar een bepaalde visie op te geven. In de regel zijn flashbacks dan ook kort, zodat de kijker of lezer er zich van bewust blijft dat vanuit het vertelheden wordt teruggegaan naar het verleden. 

Slide 13 - Slide

Flash forward
Een flashforward is een techniek die in literatuur en film vaak wordt toegepast om de lezer/kijker een blik in de (verre) toekomst van een verhaal te geven. Zo’n vooruitwijzing is in principe alleen mogelijk als een auctoriale verteller het verhaal vertelt. 

Slide 14 - Slide

Vertelperspectieven
Een belangrijk aspect van een verhaal is het gebruikte vertelperspectief of vertelinstantie, dus het personage dat het verhaal vertelt. Het is als het ware de positie van waaruit de lezer het verhaal waarneemt. Het boek spreekt tot de lezer en vertelt hem iets. Er kan daarom van een verteller gesproken worden. De verteller in een verhaal ziet men bijvoorbeeld duidelijk naar voren komen als een omgeving of situatie wordt omschreven. Ook kan de verteller verborgen zijn en lijkt het verhaal 'zichzelf te vertellen'.

Slide 15 - Slide

Vier vertelperspectieven
  1. Een ik-figuur (eerste persoon). Die dan ofwel het verhaal beleeft ofwel erop terugkijkt en dus al meer weet over de afloop.
  2. Een hij-/zij-figuur (derde persoon). Die dan ofwel het verhaal beleeft (personele verteller) 
  3. Auctoriale vertelsituatie (alwetende verteller). De verteller staat er boven en maakt zelf geen deel uit van het verhaal. Denk aan sprookjes. De auctoriale verteller weet meer dan het hoofdpersonage. 
  4. Meerdere vertellers (Meervoudig perspectief). Waarbij je als lezer de gedachten en ervaringen van meerdere personenvervoer meekrijgt en daardoor een veel genuanceerder, rijker beeld van het verhaal krijgt. 

Slide 16 - Slide

Aan de slag!
- Ga eerst je Pitch  uitschrijven.
- Zorg dat alle 4 de punten erin staan + uitgewerkt
- Ga oefenen
- Zoek een maatje en ga elkaars pitch filmen
-Lever je filmpje in Classroom in

Slide 17 - Slide