H2 Trabitour 4.3

H2 Trabitour 4.3

Lernziel: Wir kennen das Posessivpronomen (bezittelijk voornaamwoord) 
 

Erste 5 Minuten - Nimm deine Hausaufgaben vor dir. Kontrolle! 
Bücher dabei? Chromebook dabei?

0-5
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2 Trabitour 4.3

Lernziel: Wir kennen das Posessivpronomen (bezittelijk voornaamwoord) 
 

Erste 5 Minuten - Nimm deine Hausaufgaben vor dir. Kontrolle! 
Bücher dabei? Chromebook dabei?

0-5

Slide 1 - Slide

Hausaufgaben - Plenda
Schreibe auf in deine Plenda: 

  • Dienstag, 4. Stunde: L WL A D-N. M 7+8 (allebei online) 
  • Mittwoch, 5. Stunde: L WL A. M  9 (online) 
  • Donnerstag, 6. Stunde: L WL A N-D, B D-N. M 10 (online) 



38-42

Slide 2 - Slide

Antworte 
Aufg. 5
  1.  Turnbeutel-Vergesser
  2.  Poserin
  3.  Vorturner
  4. Poserin
  5.  Vorturner
  6.  Turnbeutel-Vergesser

Aufg. 6
  • A Sportarten: Fußball, Hockey, Turnen, Handball, Basketball, Leichtathletik
  •     Sportstätten: Sporthalle, Fußballplatz, Basketballfeld
  • B Sportarten: Tennis, joggen, reiten, Schlittschuh laufen, tanzen
  •     Sportstätten: Schwimmbad, Tennisplatz, Sportplatz

Slide 3 - Slide

 het bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.

 De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: mijn fiets, haar tekening, hun huis

Slide 5 - Slide

Zoals jij heb gemerkt, hebben wij voor elke persoon het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 6 - Slide

  • ik - mijn
  • jij- jouw  
  • hij - zijn
  • zij- haar
  • het- zijn 
  • wij - ons\onze 
  • jullie -jullie
  •  zij- hun 
  •  u - uw 


  • ich - mein
  • du - dein
  • er - sein
  • sie - ihr
  • es - sein
  • wir - unser
  • ihr - euer
  • sie - ihr
  • Sie - Ihr

Slide 7 - Slide

Let op!!!

Het bezittelijk voornaamwoord vervangt het lidwoord dus:

Das ist ein Fahrrad.  = Das ist mein Fahrrad

Das ist eine Schule = Das ist meine Schule

Jij schrijf niet !!!! : Das ist eine meine Schule

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

Das ist Ihr Fahrrad.

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
A
das
B
ist
C
Ihr
D
Fahrrad

Slide 10 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern (mv)
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere

Slide 11 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 12 - Quiz

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 13 - Quiz

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn)…...Buch (o)


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 14 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin.
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 15 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma

Slide 16 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
A
Ihre|
B
Tante
C
23 Jahre
D
alt

Slide 17 - Quiz

Was ist ...............(jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 18 - Quiz

...............(mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein

Slide 19 - Quiz

Das sind..................(onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere

Slide 20 - Quiz

............ (jullie) Weinachtsbaum (m) ist sehr schön.
A
unser
B
euere
C
unsere
D
euer

Slide 21 - Quiz

................(onze) Klassenlehrer (m)heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere

Slide 22 - Quiz

Maaike ist ..............(haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 23 - Quiz

.............(uw) Handy (o) klingelt , Frau Schmidt!
A
Dein
B
Ihr
C
Sein
D
Unse4r

Slide 24 - Quiz

Das ist ........................ (mijn) Geburtstagsgeschenk. ( o)
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein

Slide 25 - Quiz

Leer dit uit je hoofd! (GR C) 

  • ik - mijn
  • jij- jouw  
  • hij - zijn
  • zij- haar
  • het- zijn 
  • wij - ons\onze 
  • jullie -jullie
  •  zij- hun 
  •  u - uw 




  • ich - mein
  • du - dein
  • er - sein
  • sie - ihr
  • es - sein
  • wir - unser
  • ihr - euer
  • sie - ihr
  • Sie - Ihr

Slide 26 - Slide

Leer dit uit je hoofd! (GR C) 

  • ik - mijn
  • jij- jouw  
  • hij - zijn
  • zij- haar
  • het- zijn 
  • wij - ons\onze 
  • jullie -jullie
  •  zij- hun 
  •  u - uw 




  • ich - ...
  • du - ...
  • er - ...
  • sie - ...
  • es - ...
  • wir - ...
  • ihr - ...
  • sie - ...
  • Sie - ...

Slide 27 - Slide

Maak nu Aufg. 11 (S. 126)
  • Je kan zelfstandige naamwoorden door persoonlijke voornaamwoorden vervangen. 
  • Vervang hier de onderstreepte woorden door persoonlijke voornaamwoorden. 
timer
5:00

Slide 28 - Slide

Selbst an die Arbeit! 
Aufg            
  • Aufg 10 (online) 
  • WL B              
timer
10:00
28-38

Slide 29 - Slide

Wörter B
40-45

Slide 30 - Slide

Hausaufgaben - Plenda
Schreibe auf in deine Plenda: 

  • Dienstag, 4. Stunde: L WL A D-N. M 7+8 (allebei online) 
  • Mittwoch, 5. Stunde: L WL A. M  9 (online) 
  • Donnerstag, 6. Stunde: L WL A N-D, B D-N. M 10 (online) 



38-42

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video