This lesson contains 14 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
1.2 Economie en geld
Slide 1 - Slide
Terugblik
Slide 2 - Slide
1.2 Economie en geld
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:
hoe geld is ontstaan.
uitleggen wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil.
uitleggen wat chartaal geld en giraal geld betekenen.
hoe je met verschillende soorten geld kunt betalen.
hoe je het saldo op je bankrekening kan berekenen.
Wat gaan we leren?
Slide 5 - Slide
Directe ruil betekent dat we het ene product ruilen voor het andere product zonder geld.
Indirecte ruil betekent dat we geld gebruiken als ruilmiddel, bijvoorbeeld als je iets koopt.
Directe en indirecte ruil
Slide 6 - Slide
Chartaal geld is geld in de vorm van munten en bankbiljetten.
Je kunt dit aanraken!
Chartaal geld
Slide 7 - Slide
Giraal geld is geld op je bankrekening waar je mee kunt betalen.
Je kunt dit niet aanraken!
Giraal geld
Slide 8 - Slide
Elektronisch betalen betekent betalen via internet, met je bankpas, telefoon, smartwatch of computer.
Elektronisch betalen
Slide 9 - Slide
OPDRACHTEN
Maak de opgaven 1 t/m 8 op bladzijde 16 t/m 18 van het werkboek!
Klaar? Ga dan aan de slag met het huiswerk. Dat zijn opgave 9 t/m 16 op bladzijde 19 t/m 21.
timer
15:00
Rood = Zelfstandig en stil werken.
Geel = Fluisteren en overleggen toegestaan
Groen = Praten
Slide 10 - Slide
Gatentekst
Om goed met je geld om te gaan, moet je je 1) _______ bepalen. Dit zijn dingen die je belangrijk vindt en waar je je geld aan wilt uitgeven. Een 2) _______ helpt je om je inkomsten en uitgaven in balans te houden. Zo kun je goed plannen hoeveel je kunt besteden. Er zijn verschillende soorten uitgaven. 3) _______ komen regelmatig voor, zoals boodschappen of kleding. Daarnaast zijn er 4) _______, zoals de huur of een telefoonabonnement, die elke maand betaald moeten worden. Soms heb je onverwachte kosten, dit noemen we 5) _______ uitgaven. Als je minder uitgeeft dan je hebt, heb je een 6) _______. Maar als je meer uitgeeft dan er binnenkomt, ontstaat er een 7) _______. Dan moet je opnieuw 8) _______.
Vul in in de tekst!
Prioriteiten
Budgetplan
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Budgetteren
Incidentele uitgaven
Overschot
Tekort
Slide 11 - Slide
Gatentekst
Slide 12 - Slide
Huiswerk voor de volgende les:
Maken opgaven 1 t/m 16 van hoofdstuk 1.2 Economie en geld op bladzijde 16 t/m 19.