practice words unit 1

Log in met een normale naam
Welke woorden ken je al?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Log in met een normale naam
Welke woorden ken je al?

Slide 1 - Slide

Translate from English to Dutch:
1-To improvise
A
aflevering
B
improviseren
C
leiden
D
opnemen

Slide 2 - Quiz

Witty =
A
gevat, ad rem
B
bazig
C
boos
D
klunsig

Slide 3 - Quiz

affordable =
A
verhuren
B
duur
C
goedkoop
D
betaalbaar

Slide 4 - Quiz

among =
A
boven
B
onder
C
tussen
D
ernaast

Slide 5 - Quiz

detached =
A
vrijstaand
B
rijtjeshuis
C
2 onder 1 kap
D
villa

Slide 6 - Quiz

Average =
A
abnormaal
B
normaal, gemiddeld
C
saai
D
jagen

Slide 7 - Quiz

deer =
A
veulen
B
lief
C
paard
D
hert

Slide 8 - Quiz

To reveal =
A
verrassen
B
onthullen
C
verbazen
D
verklikken

Slide 9 - Quiz

suddenly =
A
direct
B
helaas
C
verzinnen
D
plotseling

Slide 10 - Quiz

binoculars =
A
verrekijker
B
sterrekijker
C
verbeelding
D
draak

Slide 11 - Quiz

frame =
A
omhelzen
B
lijst
C
verbazen
D
bemoeien

Slide 12 - Quiz

poem =
A
verhaal
B
stripboek
C
gedicht
D
biografie

Slide 13 - Quiz

mural =
A
muurschildering
B
schilderij
C
aguarel
D
kleuplaat

Slide 14 - Quiz

to make up =
A
verbazen
B
beledigen
C
verzinnen
D
verzinnen

Slide 15 - Quiz

creature =
A
dier
B
wezen
C
mens
D
kabouter

Slide 16 - Quiz

rental agreement =
A
salaris
B
huurovereenkomst
C
CAO
D
salaris

Slide 17 - Quiz

Translate from Dutch to English:
1-bushalte =
A
busstop
B
bustop
C
bus stop
D
buztop

Slide 18 - Quiz

Kluis =
A
zave
B
save
C
zafe
D
safe

Slide 19 - Quiz

eenpersoonskamer =
A
single room
B
singleroom
C
zingle room
D
one personroom

Slide 20 - Quiz

dezelfde =
A
habit
B
the obvious
C
the same
D
the zame

Slide 21 - Quiz

rolstoel =
A
wheely chair
B
wheelchair
C
whealchair
D
wheeltjar

Slide 22 - Quiz

irriteren =
A
to annoy
B
to agree
C
to anoy
D
to disagree

Slide 23 - Quiz

habit =
A
ongewoon
B
gewoonte
C
bemoeien
D
woonplaats

Slide 24 - Quiz

to rehearse =
A
uitvoeren
B
de tent afbreken
C
repeteren, oefenen
D
meedoen met

Slide 25 - Quiz

giant =
A
kabouter
B
reus
C
ooggetuige
D
elf

Slide 26 - Quiz

welk woord past het beste?
Can you find a ...... for the holidays?
A
safe
B
vacant
C
night
D
accommodation

Slide 27 - Quiz

She made a funny..... about a newspaper
A
pun
B
involve
C
attend
D
record

Slide 28 - Quiz

the police was looking for an........ to solve the crime
A
creature
B
eyewitness
C
witch
D
hunter

Slide 29 - Quiz

from this....... I could see his face
A
surrounding
B
brightness
C
angle
D
composition

Slide 30 - Quiz

her jokes always make me........
A
giggle
B
amazed
C
hilarious
D
realise

Slide 31 - Quiz