Ik beschrijf, hij beschreef, wij hebben beschreven;
Vertellen aan iemand hoe iets of iemand eruit ziet,
Aan iemand vertellen wat je ziet;
Zin: Ik beschrijf hoe mijn klasgenoten eruit zien.
Slide 3 - Slide
opstaan (scheidbaar werkwoord)
ik sta op, hij stond op, wij zijn opgestaan;
uit je bed komen;
van zitten naar staan;
Zin: Ik sta elke dag om 07.00 uur op.
Slide 4 - Slide
aantrekken (scheidbaar werkwoord)
ik trek aan, hij trok aan, wij hebben aangetrokken;
kleding aandoen;
Zin: Ik moet elke dag bedenken welke kleding ik wil aantrekken.
Slide 5 - Slide
uitzoeken (scheidbaar werkwoord)
ik zoek uit, hij zocht uit, wij hebben uitgezocht;
een keuze maken uit een aantal dingen;
Zin: Ik heb zoveel kleding. Ik moet uitzoeken welke kleding ik aan wil doen.
Slide 6 - Slide
aanwijzen (scheidbaar werkwoord)
ik wijs aan, hij wees aan, wij hebben aangewezen;
iets laten zien door er met je vinger naar te wijzen;
Zin: Het meisje wijst de juiste foto aan.
Slide 7 - Slide
oplossen (scheidbaar werkwoord)
ik los op, hij loste op, wij hebben opgelost;
het antwoord op een probleem vinden;
Zin: Kan jij deze puzzel oplossen?
Slide 8 - Slide
Opdracht 3: Wat doet Iza op een werkdag?
Luister naar de tekst. Wat doet Iza op een werkdag? Wat doet ze eerst? Wat doet ze daarna? Wat doet ze ten slotte (als laatste)? Schrijf de getallen 1 t/m 10 onder de plaatjes.