voorzetsels in-nach-zu-für-vor

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Voorzetsels

in-nach-zu

nach-zu-in?

Wanneer gebruik je nu welk voorzetsel?

nach

• nach = naar
• naar een land/stad
• naar links/rechts
• Ich gehe nach Deutschland
• Ich gehe nach Frankreich

zu

• zu = naar
• naar een persoon
  
• naar richtingen met een lidwoord
• Ich zu meinen Freunden.
• Ich gehe zu einem Fest
• aber: Ich gehe ins Kino
  

in

• in = naar
  
• bij vrije tijdsbesteding (theater, bioscoop, sporthal, zwembad).
• Bij sommige landen die in het Duits al een lidwoord hebben (die Niederlande, die Turkei, die Schweiz)
  
• Ich fahre in die Türkei
• Ich fahre in die Niederlande
• Ich fahre in die Schweiz
• Ich gehe ins Kino
  

volgende opdracht:

De voorzetsels nach/zu/in/vor en  für.

Volgende opdracht: voorzetsels

Kies de juiste voorzetsels in de volgende zinnen en schrijf deze op.

Ich fahre morgens schon um 7 Uhr in / nach / zu dem Bahnhof.

Fährt unser Lehrer in / nach / zu die Türkei?

Ich arbeite noch nicht, ich gehe noch in / nach / zu der Schule.

Ich fahre zu/nach Deutschland

Ich gehe zu/nach rechts

Ich gehe nach/zu meinen Freunden

Ich gehe nach/in Hause

Wann gehen wir nun zusammen in nach / zu / in das Kino (o)?