La phrase interrogative - de vraagzin

La phrase interrogative

1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

La phrase interrogative

Slide 1 - Slide

Vertaal:
wanneer gaan jullie naar de bioscoop?

Slide 2 - Open question

Zinnen vragend maken
In het Nederlands hebben we twee soorten vraagzinnen:
  • Vraagzinnen zonder vraagwoord
        Heb jij een hond ?
  • Vraagzinnen mét vraagwoord                                                                  Waarom heb jij een hond ?

Slide 3 - Slide

2 manieren om een zin vragend te maken

  1. Intonation Vraagteken achter de normale zin 
  2. Est-ce que + gewone zin

 

ZONDER vraagwoord

  1. Tu fais attention au nutri-score?
  2. Est-ce que tu fais attention au nutri-score?




Slide 4 - Slide

Geef een voorbeeld van een vraag zin MET vraagwoord.

Slide 5 - Open question

Geef een voorbeeld van een vraag zin met est-ce que ZONDER vraagwoord.

Slide 6 - Open question

Een vragende zin MET vraagwoord 
est-ce que kan altijd

 Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + persoonsvorm?

VOORBEELDEN:

  • Quand est-ce que tu arrives?
  • Pourquoi est-ce que tu viens?
  • Comment est-ce qu'elle s'appelle?
  • Qu'est-ce que  tu vois?

== Deze manier kan altijd! ==

Slide 7 - Slide

Andere manieren: een vragende zin MET vraagwoord



INTONATION Onderwerp + Persoons Vorm  +  vraagwoord

  • vb. Tu arrives quand?



Slide 8 - Slide

Welke vraagwoorden
ken je nog?

Slide 9 - Mind map

quand
comment
combien
Pourquoi
Qui
Que
waar
wanneer
hoe
hoeveel
Waarom
Wie
Wat

Slide 10 - Drag question

QUEL
QUELLE, QUELS
QUELLES betekenen....

Slide 11 - Open question

quel, quelle, quels, quelles
  • quel= wat
  • quelle est ta matière préférée?
  • quelles sont tes  matières préférées? 
  • quel est ton pays préféré?
  • quels sont tes pays préféres?

Slide 12 - Slide

quelles
quel
quels
quelle
sont les solutions?
est le livre de Pierre?
sont les cadeaux?
est la vérité?

Slide 13 - Drag question

Welke vraag is niet goed?
A
Ton frère est souvent malade?
B
Est-ton frère souvent malade?
C
Est-ce que ton frère est souvent malade?

Slide 14 - Quiz

Welke vraag is niet goed?
A
Comment tu t'appelles?
B
Comment est-ce que tu t'appelles?
C
Comment t'appelles-tu?
D
Est-ce que tu t'appelles comment?

Slide 15 - Quiz

Welke vraag is niet goed?
A
La boulangerie est où?
B
Est-ce que où est la boulangerie?
C
Où est la boulangerie?

Slide 16 - Quiz

Van welke manier is gebruik gemaakt?
Sommes-nous néerlandais?
A
gewone zin vragend makend (intonatie)
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin

Slide 17 - Quiz

Maak een vraag met het vraagwoord comment + est-ce que:
Tu vas en France

Slide 18 - Open question

Maak de volgende zin op 2 manieren vragend
Tu donnes un cadeau.

Slide 19 - Open question

Maak de volgende vraag op nog een andere manier vragend: 'Ils arrivent quand?'

Slide 20 - Open question

Les objectifs
Aan het einde van deze les kun je:
  • Franse zinnen (zowel met als zonder vraagwoord) op verschillende manieren vragend maken. 

Slide 21 - Slide

Ik kan Franse zinnen (zowel met als zonder vraagwoord) op verschillende manieren vragend maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll