Toets injecteren

Toets injecteren
1 / 33
next
Slide 1: Slide
VaardighedenMBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Toets injecteren

Slide 1 - Slide

Injecteren met een insuline pen
De volgende vragen gaan over subcutaan injecteren

Slide 2 - Slide

Wanneer spreek je van een hyperglycaemie?
A
Bloedsuiker <3
B
Bloedsuiker >10

Slide 3 - Quiz

Hoeveel insuline spuiten we weg voor het gebruik van een NIEUWE insulinepen?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 4 - Quiz

Met welke dosering wordt insuline weergegeven?
A
EH
B
IE
C
IU
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 5 - Quiz


Welke zijn de kortwerkende insuline?
A
1.Humalog 2.Apidra 3.Aspart (Novorapid)
B
1.Insulatard 2.Lantus 3.Levemir

Slide 6 - Quiz

Hoelang én waar bewaar je een gebruikte insulinepen?
A
2 weken; koelkast
B
2 weken; kamertemperatuur
C
4 weken; kamertemperatuur
D
4 weken; koelkast

Slide 7 - Quiz


Moet je elke insuline zwenken?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Subcutaan injecteren
De volgende vragen gaan over subcutaan injecteren

Slide 9 - Slide

Wat is de diameter van geschikte sc naalden?
A
1 mm
B
0,2 mm
C
0,8 mm
D
0,4 à 0,6 mm

Slide 10 - Quiz

Welke kleuren kunnen de conus van deze SC naalden hebben?
A
grijs, bruin, oranje, blauw
B
rood, geel, groen, paars

Slide 11 - Quiz

Wat is het risico bij zorgvragers met een lage BMI als de injectie te diep wordt toegediend?
A
Het medicijn kan in de spier terechtkomen en te snel worden opgenomen in het bloed.
B
Het medicijn is niet werkzaam

Slide 12 - Quiz

Waar is de snelste opname bij een subcutane injectie?
A
In de benen
B
In de billen
C
In de nek
D
In de buik

Slide 13 - Quiz

Wat is een huidplooi?
A
Een laag huid met spierweefsel
B
Een laag huid met vet, zonder spierweefsel
C
Een laag huid zonder vet
D
Een laag huid met bot

Slide 14 - Quiz

Wanneer is het verstandig om een huidplooi te nemen?
A
Bij een ontstoken huid
B
Bij een dikke huid
C
Bij jonge zorgvragers
D
Bij een dunne huid

Slide 15 - Quiz

Hoe kun je controleren of je geen spierweefsel hebt opgepakt?
A
De huidplooi tussen duim en wijsvinger heen en weer bewegen
B
De huidplooi vastpakken met kracht
C
De huidplooi loslaten
D
De huidplooi uitrekken

Slide 16 - Quiz

Wat is de hoek waaronder de naald wordt ingebracht bij de loodrechttechniek?
A
45 graden
B
60 graden
C
90 graden
D
180 graden

Slide 17 - Quiz

Waarom moet de huid niet gemasseerd worden na het injecteren van antistollingsmedicijnen?
A
Dit kan hematomen veroorzaken
B
Dit kan allergische reacties veroorzaken
C
Dit vermindert de werking van de medicijnen
D
Dit versnelt de opname van de medicijnen

Slide 18 - Quiz

Waarom laat je de luchtbel in het spuitje zitten bij het toedienen van heparine of Fraxiparine?
A
Om de dosering van de medicatie in te stellen
B
Om de injectie gemakkelijker te maken.
C
Om de kans op luchtembolie te verminderen.
D
Om ervoor te zorgen dat alle heparine in het lichaam wordt gespoten.

Slide 19 - Quiz

Intramusculair injecteren
De volgende vragen gaan over intramusculair injecteren

Slide 20 - Slide

Welke kleurconus hebben naalden met een diameter van 0,7–0,9 mm?
A
Rode, blauwe, paarse
B
Zwarte, groene, gele

Slide 21 - Quiz

Wat is de maximale hoeveelheid medicijn die gebruikt wordt bij een intramusculaire injectie in de bil?
A
Maximaal 3 mL
B
Maximaal 4 mL
C
Maximaal 7 mL
D
Maximaal 10 mL

Slide 22 - Quiz

Hoe lang duurt het voordat een medicijn bij intramusculaire injectie in de bloedsomloop wordt opgenomen?
A
Binnen 5-10 minuten
B
Binnen 1-2 uur
C
Binnen 30-40 minuten
D
Binnen 15-20 minuten

Slide 23 - Quiz

Waarom zou een olieachtig medicijn intramusculair ipv subcutaan worden toegediend?
A
Om maagirritatie te voorkomen
B
Omdat het sneller werkt
C
Omdat subcutane opname moeilijk is
D
Om de bloedcirculatie te stimuleren

Slide 24 - Quiz

Wat is een specifieke contra-indicatie voor het toedienen van medicijn volgens de bijsluiter?
A
De zorgvrager heeft littekenweefsel
B
De zorgvrager is allergisch voor het medicijn
C
Iemand die bang is
D
De zorgvrager heeft blauwe plekken

Slide 25 - Quiz

Welke factoren zijn van invloed op de keuze van de juiste injectienaald voor een intramusculaire injectie?
A
Injectiediepte, injectiesnelheid, injectietemperatuur
B
Injectieplaats, injectievloeistof, lichaamsbouw

Slide 26 - Quiz

Wat is kenmerkend voor de loodrechttechniek?
A
Naald wordt recht in de spier gestoken
B
Naald wordt in de huid gestoken
C
Naald wordt schuin in de spier gestoken
D
Naald wordt in een gewricht gestoken

Slide 27 - Quiz

Wat is de juiste injectieplaats in de bilspier?
A
Bovenste buitenste kwadrant
B
Onderste binnenste kwadrant
C
Midden buitenste kwadrant
D
Bovenste binnenste kwadrant

Slide 28 - Quiz

Wat kan er gebeuren als de grote beenzenuw wordt aangeprikt?
A
Alleen tijdelijke spierkrampen zullen optreden.
B
Er zal geen enkele reactie optreden.
C
Er zal slechts een lichte tinteling worden gevoeld.
D
Hevige pijn, gevoelsstoornissen en verlamming kunnen optreden (klapvoet).

Slide 29 - Quiz

Waarom is het belangrijk om bij een intramusculaire injectie in de bil de boven-/buitenzijde te kiezen?
A
Dit maakt geen verschil voor het aanprikken van een zenuw.
B
De kans op het aanprikken van een zenuw is dan kleiner.
C
Dit heeft geen invloed op het aanprikken van een zenuw.
D
De kans op het aanprikken van een zenuw is dan groter.

Slide 30 - Quiz

Wat is aspireren bij intramusculair injecteren?
A
Het terugtrekken van de zuiger van de injectiespuit
B
Het controleren van de injectienaald na toediening
C
Het vermijden van antistollingsmedicijnen bij injecties
D
Het injecteren van medicijnen in een bloedvat

Slide 31 - Quiz

Wat moet je doen als er bloed in de spuit verschijnt tijdens aspireren?
A
De naald laten zitten en de injector opnieuw instellen
B
De zorgvrager geruststellen en doorgaan met injecteren
C
De naald verwijderen en een nieuwe injectie klaarmaken
D
Het medicijn alsnog toedienen

Slide 32 - Quiz

Einde toets!

Slide 33 - Slide