7 april - lastige verwijswoorden

Welkom!
Lezen
Lastige verwijswoorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Lezen
Lastige verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Keek op de week
Welke regels over de verwijswoorden ‘wat’ en ‘dat’ haal je uit het filmpje?

Slide 3 - Open question

Lastige verwijswoorden

Slide 4 - Slide

Wat zijn verwijswoorden ook alweer?

Welke methode kan je ook alweer gebruiken?

Slide 5 - Slide

verwijswoorden
wijzen terug naar iets dat eerder genoemd is. 

Voorbeelden: hij, zij, deze, die, dit, dat, hem, haar enzovoort

Slide 6 - Slide

Waarom gebruik je ook alweer verwijswoorden?

Slide 7 - Slide

Schrijf mee!

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Wat is 'hun' nooit?

Slide 12 - Slide

Hen/hun
Als er een voorzetsel voor staat: altijd 'hen'
Ik heb de snoepjes aan hen gegeven.
Als je er 'voor' of 'aan' voor kan denken: 'hun'
Ik heb hun de snoepjes gegeven.
Als het een lijdend voorwerp is: 'hen'
Ik help hen graag voor Nederlands.

Slide 13 - Slide

Wat of dat?
  1. Breakdancen is het enige .... hij graag doet.
  2. Dit jaar gaan we weer naar Frankrijk op vakantie, .... ik erg leuk vind.
  3. Het mooiste ..... ik ooit gezien heb in Rome is de Sint-Pieter.
  4. Het spannendste boek ..... hij kent, is Oorlogswinter

Slide 14 - Slide

Wat of dat?
  • Dat: na een het-woord: het huis dat ik zie, het meisje dat daar loopt
  • Wat: 
  • na 'dat' of 'datgene' (dat wat jij ziet, is mooi)
  • na 'alles', 'niets', 'iets' en 'het enige' (alles wat je ziet)
  • na een overtreffende trap (zonder zn!) (het leukste wat je kan doen)
  • na een hele zin: Het reizen naar Spanje in coronatijd met de vrienden is goed gegaan, wat we niet verwacht hadden.

Slide 15 - Slide

Wat
1. Als je verwijst naar 'dat': Datgene wat je daar laat zien
2. Als je verwijst naar 'alles, niets, iets, het enige': Alles wat je zegt klopt.
3. Als je verwijst naar overtreffende trap: Het leukste wat ik ooit gedaan heb.
4. Als je terugverwijst naar de hele zin: Ik sta vroeg op, wat erg veel invloed heeft op mijn humeur.

Slide 16 - Slide

Dat of wat?

Met dat verwijs je naar het-woorden en naar (een groter geheel van) een zin

Slide 17 - Slide

Ik geef hen/hun een compliment

Slide 18 - Slide

Het mooiste dat/wat ik ooit gezien heb.

Slide 19 - Slide

Mijn ouders geven de bloemen aan hen/hun.
A
hen
B
hun

Slide 20 - Quiz

Gisteren heb ik maar een appje gestuurd naar de leerling ... ik een opdracht moet maken.
A
met wie
B
waarmee

Slide 21 - Quiz

In de achtbaan gaan is echt het spannendste ... ik gedaan heb in de vakantie.
A
dat
B
wat

Slide 22 - Quiz

Maak in stilte Formuleren par. 5 opdr. 1 t/m 3 en opdr. 5 en 6

Slide 23 - Slide

Wanneer gebruik je het woordje 'hun'?

Slide 24 - Mind map

Waarover of over wie?
Waarmee of met wie?
  • waar/daar + vz: dieren, planten en dingen 
  • voorzetsel + wie:  mensen
  • Vertellen over:
  • Het boek waarover je vertelde, heb ik zelf ook gelezen.
  • Samenwerken met:
  • De klasgenoot met wie ik graag samenwerk, heet Manja. 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Alliteratie, middenrijm, binnenrijm en eindrijm
Alliteratie = beginrijm
Middenrijm = woorden in het midden van de regel rijmen
Binnenrijm = woorden binnen 1 regel rijmen
Eindrijm = de laatste woorden van regels rijmen

Slide 27 - Slide