All Right 1.4 to be bevestigd/ ontkennend

To be: goal ( leerdoel)
In this lesson you are going to:
learn about the verb - to be

Watch the next video about ‘to be’…
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

To be: goal ( leerdoel)
In this lesson you are going to:
learn about the verb - to be

Watch the next video about ‘to be’…

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Note: to be = zijn
I am = ik ben (Let op: I schrijf je altijd met een hoofdletter!)
you are = jij bent
she is = zij is
he is = hij is
it is = het is (voor dieren, gebeurtenissen en dingen)
we are = wij zijn
you are = jullie zijn
they are = zij zijn


Slide 3 - Slide

Vormen van 'to be'



In de tegenwoordige tijd heb je drie vormen van 'to be', namelijk:
am, are & is

Voorbeelden:
I am the best                                   He is the best                   You are the best
Am hoort bij
I
Are hoort bij
you, we, they & you
Is hoort bij
he, she & it

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je het werkwoord 'to be'?
Het werkwoord 'to be' gebruiken we bij:
Persoonlijke voornaamwoorden

Voorbeelden:
We are family                      She is my sister                 It is broken

Zelfstandige naamwoorden

Voorbeelden:
John is my best friend                The cat is tired                     The car is very fast

Slide 5 - Slide

Het werkwoord 'to be' afkorten
Je kunt het werkwoord 'to be' ook afkorten.


I am the best                 --> I'm the best
You are the best          --> You're the best
She is the best             --> She's the best
Dit kan alleen bij persoonlijke voornaamwoorden

Slide 6 - Slide

We ... watching TV
A
am
B
are
C
is

Slide 7 - Quiz

Welke vorm van 'to be' hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?
are
am
is
I
he, she & it
you, we, they & you

Slide 8 - Drag question

The car ... really fast
A
am
B
are
C
is

Slide 9 - Quiz

David and Jan ... eating cookies
A
am
B
are
C
is

Slide 10 - Quiz

Vragen maken met to be
Bij vragen komt de vorm van to be vooraan in de zin te staan.
Voorbeeld:
Are you at school?
Is Jack in the kitchen?
Are they the best students in class?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

...... his leg broken?

Slide 13 - Open question

...... the people in this country happy?

Slide 14 - Open question

...... I the only one who brought a book?

Slide 15 - Open question

Ontkenningen met 'to be' afkorten
Ontkenningen met 'is not' en 'are not' kan je ook afkorten.



Voorbeelden:
They are not the best            --> They aren't the best
She is not the best                 --> She isn't the best
Bij 'am not' kan dat niet!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

I ... very bored
A
am not
B
are not
C
is not

Slide 18 - Quiz

They ... at school
A
am not
B
is not
C
isn't
D
aren't

Slide 19 - Quiz

He .... helping me.
A
am not
B
are not
C
is not
D
isn't

Slide 20 - Quiz

Peter and Paul ... reading a book
A
am not
B
aren't
C
isn't
D
are not

Slide 21 - Quiz

Homework/studytime
Do exercise 4, 5 and 6
Page 27 and 28
Study the verb to be.
This is homework for Tuesday!
Write this in your diaries!

Slide 22 - Slide