Meewerkend voorwerp

TOETS TOETSWEEK telt 3X mee

Leesvaardigheid (eerste module). 
Zinsdelenmeewerkend voorwerp 
herhalen we het werk- en naamwoordelijk gezegde
Woordsoorten: aanwijzend, het vragend en het onbepaald voornaamwoord (hoofdstuk 5) en voorzetsel & bijwoord (hoofdstuk 6). 


1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

TOETS TOETSWEEK telt 3X mee

Leesvaardigheid (eerste module). 
Zinsdelenmeewerkend voorwerp 
herhalen we het werk- en naamwoordelijk gezegde
Woordsoorten: aanwijzend, het vragend en het onbepaald voornaamwoord (hoofdstuk 5) en voorzetsel & bijwoord (hoofdstuk 6). 


Slide 1 - Slide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
Leerdoel Vandaag
Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.

Slide 2 - Slide

Het meewerkend voorwerp
  • Een meewerkend voorwerp is iets/iemand die meewerkt met het onderwerp.
  • Vaak ontvangt het meewerkend voorwerp van het onderwerp het lijdend voorwerp . 

Slide 3 - Slide

Meewerkend voorwerp
Stappenplan meewerkend voorwerp

1
Persoonsvorm
Vraagzin OF zin in een andere tijd zetten
2
Zinsdelen
Strepen zetten  tussen de zinsdelen.
3
Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
4
Gezegde
Alle werkwoorden in de zin 
OOK de persoonsvorm!
5
Lijdend voorwerp
Wie/wat + gezegde + onderwerp
6
Meewerkend voorwerp
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 4 - Slide

Even eerst een herhaling

Slide 5 - Slide

Stap 5 meewerkend voorwerp

Zoeken naar een meewerkend voorwerp.
Niet elke zin heeft een MV. 
Je stelt de vraag: 
aan wie + gez + OW + LV?
voor wie + gez + OW + LV?

Slide 6 - Slide

meewerkend voorwerp
Controleer of je 'aan'  kunt weglaten of toevoegen. Daarvoor mag je de woordvolgorde veranderen. 

Slide 7 - Slide

Voorbeeld 1 (mv)
Bram wil Sara een kettinkje geven. 

Aan wie wil Bram een kettinkje geven?
'aan Sara' = MV

Slide 8 - Slide

Ontleed de volgende zin
Heeft Claude de jury een verrassing gebracht tijdens het Songfestival?

Slide 9 - Slide

Ontleed de volgende zin

Is jouw broer ook een goede leraar voor de nieuwe leerlingen?

Slide 10 - Slide

Meewerkend voorwerp is een?
A
Woordsoort
B
Zinsdeel
C
Persoonsvorm

Slide 11 - Quiz

Een meewerkend voorwerp begint altijd met : aan wie / met wie
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
Aan wie / Voor wie + wg?
B
Wie of wat + wg + ow?
C
Wie of wat + wg + ow + lv
D
Aan wie / Voor wie + wg + ow + lv?

Slide 13 - Quiz

Een meewerkend voorwerp...
A
… begint altijd met een voorzetsel.
B
… begint nooit met een voorzetsel.
C
… kan met een voorzetsel beginnen, maar dat hoeft niet.
D
… geen idee wat dat is.

Slide 14 - Quiz

Het meewerkend voorwerp is altijd een 'wie'.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Een meewerkend voorwerp
A
staat in elke zin
B
moet altijd aan/voor bevatten
C
staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of geven
D
"ondergaat'' wat het onderwerp doet

Slide 16 - Quiz

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?

Aan hem geef ik niets.
A
Aan hem
B
geef
C
ik
D
niets

Slide 19 - Quiz

Het meewerkend voorwerp =

Leer mij die goocheltruc eens.... !

A
leer
B
mij
C
die goocheltruck
D
geen meewerkend voorwerp in deze zin

Slide 20 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Mail hem de lijst met namen!
A
de lijst
B
de lijst met namen
C
hem
D
geen idee

Slide 21 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 22 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Dat heb ik je gisteren uitgelegd!

A
Dat
B
Ik
C
je
D
Er is geen MV

Slide 23 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij gaf haar een kus.
A
Hij
B
gaf
C
haar
D
een kus

Slide 24 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hun vertelde ik de waarheid.
A
hun
B
ik
C
de waarheid

Slide 25 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Ik vertel Johan de waarheid.
A
Johan
B
dat
C
de waarheid
D
Zit er niet in

Slide 26 - Quiz

Zij geeft aan Jesse een zonnebril.

meewerkend voorwerp=
A
Zij
B
geeft
C
aan Jesse
D
een zonnebril

Slide 27 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Dat heb ik je gisteren uitgelegd!

A
Dat
B
Ik
C
Je
D
Er is geen MV

Slide 28 - Quiz

Hij vraagt mij de weg.

Wat is het meewerkend voorwerp?
A
mij
B
hij
C
vraagt
D
de weg

Slide 29 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Zij heeft het mij toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
mij
D
toch

Slide 30 - Quiz

Meewerkend voorwerp:

Hij geeft een glas drinken aan hem.
A
Hij
B
geeft
C
een glas drinken
D
aan hem

Slide 31 - Quiz

Huiswerk
Opdracht 2 & 3, p 221 - Meewerkend voorwerp

Opdracht 1 & 2 van de boekopdracht

Slide 32 - Slide