Vraagzinnen en vraagwoorden

1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programme d'aujourd'hui
  • Exercice d'écoute
--> But: Je kan specifiek luisteren naar een française om de door jouw gezochte informatie te weten. 

  •  Repeter grammaire: vraagwoorden 
--> But: Je weet hoe je een vraag kan stellen in het Frans 

Slide 2 - Slide

Montpellier 

Slide 3 - Slide

https://www.defransejuf.nl/luisteroefening-a1a2-ga-mee-naar-montpellier/ 

Slide 4 - Slide

1. Vrai: À Odysseum, il y a la patinoire [et] le cinéma

Slide 5 - Slide

2. Faux:  Montpellier ligt vlakbij de Middellandse zee

Slide 6 - Slide

3. Vrai: "À Odysseum, il y a la patinoire [et] le cinéma. On peut y aller en tram"

Slide 7 - Slide

4. Vrai: "Par contre, le zoo est gratuit"

Slide 8 - Slide

5. Vrai: Par contre, le zoo est gratuit et la serre Amazonienne non"

Slide 9 - Slide

6. Faux: zowel in binnenstad als in Odyseum  

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Vraagzinnen... hoe dan?
* Er zijn 2 manieren in het Frans:

Slide 12 - Slide

Exemples...
* intonatie:   Tu es fatigué. -> Tu es fatigué?

* est-ce que:   Tu as fait les devoirs de maths.
                               Est-ce que tu as fait les devoirs de maths?

Slide 13 - Slide

Noem zoveel mogelijk Franse vraagwoorden?

Slide 14 - Mind map

Sleep de Franse vraagwoorden naar de Nederlandse :

waar
hoe
hoeveel
wanneer
wie
wat
combien
qu'est-ce que
qui
quand
comment

Slide 15 - Drag question

Wat is geen vraagwoord?
A
Combien
B
quand
C
pour
D
quel

Slide 16 - Quiz

Exemples
- Qu'est-ce que tu fais?                          = Wat doe je?
- Qui a dit cela?                                            = Wie heeft dat gezegd?
- Quand est-ce que tu viens?               = Wanneer kom je?
- habite ton père?                                = Waar woont je vader?
- Comment tu t'appelles?                       = Hoe heet je?
- Combien coûtent les chaussures? = Hoeveel kosten de schoenen?
- Pourquoi tu fais cela?                            = Waarom doe je dat?

Slide 17 - Slide

Maak vragend met est-ce que:
Tu as un billet?

Slide 18 - Open question

maak vragend met est-ce que:
pourquoi elle a un sac?

Slide 19 - Open question

Vertaal: Waar is de Eiffeltoren?
A
Qui est la Tour Eifel?
B
Quand est la Tour Eifel?
C
Où est la Tour Eifel?

Slide 20 - Quiz

Welk vraagwoord ontbreekt?
Le métro arrive ______ ?
A
qui
B
combien
C
quand
D
qu'est-ce que

Slide 21 - Quiz

Welk vraagwoord ontbreekt?
Tu as __________ de matières?
A
Quand
B
Pourquoi
C
Qui
D
Combien

Slide 22 - Quiz

Welk vraagwoord ontbreekt?
________ est ton anniversaire?
A
Quand
B
Pourquoi
C
Qui
D
Combien

Slide 23 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu t'appelles? Je m'appelle Robin.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 24 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Tu habites ....? à Eindhoven.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 25 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
.... ça coûte? Dix euros.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 26 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Ton anniversaire est ....? C'est le 5 mars.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 27 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
C'est ....? C'est ta tante Sylvia.
A
qu'est-ce qui
B
comment
C
quand
D
qui

Slide 28 - Quiz

....... tu pars en vacances ? En France.

Slide 29 - Open question

....... vous allez faire ? Je vais faire mes devoirs

Slide 30 - Open question

........ tu passes ton examen ? La semaine prochaine.

Slide 31 - Open question

Hoe tevreden ben jij over hoe goed je de vraagwoorden nu kent?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Les devoirs
  • Leren voca A t/m C
  • Afmaken stencil leesteksten 

Slide 33 - Slide